Direct naar artikelinhoud
BoekrecensieChronisch tijdgebrek

Er valt een wereld te winnen voor wie de tijd minder kwantitatief benadert

Vooral westerlingen kampen met een chronisch tijdgebrek. Hoe tijd te winnen? Francesco Cirillo promoot zijn ‘pomodorotechniek’, terwijl Christine Cayol te rade is gegaan bij de Chinezen, met hun meer flexibele tijdsbeleving.

Er valt een wereld te winnen voor wie de tijd minder kwantitatief benadert
Beeld Floor Rieder

Stel dat Prometheus in onze tijd bij de goden op de Olympus uit stelen zou gaan – wat zou hij ontvreemden? De Franse filosoof Christine Cayol, auteur van Waarom de Chinezen de tijd mee hebben, twijfelt er niet aan dat Prometheus in de 21ste eeuw in plaats van het vuur de tijd zou stelen. Tenminste: als hij er net zo’n lineair tijdsbegrip op na zou houden als de doorsnee westerse mens.

Noem het een paradox dat westerse mensen, die langer leven dan ooit tevoren, ook minder tijd hebben dan ooit tevoren. Eén oorzaak van het probleem is dat die mensen tegenwoordig zo veel verschillende dingen kunnen doen. In tijden dat mensen maar half zo oud werden waren ze niet gelukkiger, maar hun mogelijkheden waren dermate beperkt dat ze minder gebukt gingen onder stress omdat ze moesten schipperen tussen vele aanlokkelijke activiteiten.

Om te beseffen hoe kostbaar tijd is geworden in een eeuw van smartphones, honderd digitale tuintjes en duizend dingen die je zou kúnnen doen als een dag toch eens 48 uur zou hebben, moet je een blik werpen op stapels recente zelfhulpboeken. Auteurs daarvan willen ons helpen om onze dagelijkse 84.600 seconden beter te benutten, om meer te halen uit de dertigduizend dagen die we in een gunstig geval in dit leven tot onze beschikking hebben en ook nog om van gewone tijd ‘quality time’ te maken. Wat ‘kwaliteitstijd’ precies behelst, is zo helder nog niet – duidelijk is slechts dat je er ‘meer’ van krijgt als je beter met ‘gewone tijd’ omspringt.

Als een probleem opgang maakt in het zelfhulpgenre, dan is er doorgaans iets aan te verdienen. Bij Maven Publishing verscheen een zelfhulpklassieker van de Italiaanse socioloog en innovator Francesco Cirillo in het Nederlands, De Pomodoro-techniek – Dé methode om urenlang geconcentreerd te werken en superproductief te worden. Een forse tomaat siert de cover, maar het is geen tomatensap dat deze tijdexpert aanbeveelt. Cirillo vernoemde zijn techniek naar de tomaatvormige keukenwekker waarmee hij drie decennia terug tijdens tentamens ineens ongehoorde hoeveelheden stof bleek te kunnen verstouwen. Als hij de tomaatwekker om de 25 minuten liet rinkelen en de juiste hoeveelheid pomodoro’s alias blokken van 1.500 seconden inlaste, dan werkte hij maximaal efficiënt. Die pomodorowekker werd de naamgever van een techniek die van Cirillo een gefortuneerd man maakte en die inmiddels wordt gebruikt in flink wat kantoortorens.

2 sterrenFrancesco Cirillo: De Pomodoro-techniek – Dé methode om urenlang geconcentreerd te werken en superproductief te wordenMaven Publishing; 200 pagina’s; €17,50.

Dat die kantoortorens vooral in Europa en Amerika staan, lijkt waarschijnlijk. Ietwat oneerbiedig kun je stellen dat de meeste westerse tijdexperts ons willen helpen ‘meer te doen in minder tijd’. Vóór de tomaatwekker weer rinkelt of de zandloper omvalt, kun je én al je werkmails hebben beantwoord én je facebookprofiel hebben bijgewerkt én een nieuwe tweet hebben verstuurd én je administratie hebben gedaan én tien minuten hebben hardgelopen én tien minuten kwaliteitstijd hebben doorgebracht met je kinderen.

Het is geen toeval dat de zandloper ooit in Europa werd uitgevonden. Het is óók geen toeval dat Chinezen nooit kaarsen op verjaardagstaarten uitblazen, tenzij ze dat nadoen van een Hollywoodfilm. Je kunt tien spoedcursussen ‘tijd benutten’ volgen bij innovators en procesverbeteraars – die helpen je niet in een universum waarin de tijd niet lineair wordt beleefd maar eerder ‘affectief’ of ‘kosmisch’. ‘Flexibel’ is ook een adjectief dat de Franse filosoof Christine Cayol, hoofd van een cultureel centrum in Beijing, gebruikt voor de Chinese tijdsbeleving. Van haar kunnen we leren dat er een wereld te winnen valt voor wie de tijd minder kwantitatief benadert. Een fraaie zin: ‘Net zomin als boulimie behandeld kan worden door de hoeveelheid voedsel te vergroten, verandert er iets aan ons tijdgebrek als we elke dag een paar uur extra zouden krijgen.’

3 sterrenChristine Cayol: Waarom de Chinezen de tijd mee hebben – Hoe tijd je beste vriend kan worden.Ten Have; 256 pagina’s; € 20,-.

Cayol schreef Waarom de Chinezen de tijd mee hebben – Hoe tijd je beste vriend kan worden. Daarin maakt zij ons onder meer deelgenoot van de lijdensweg van Franse zakenlieden die tien uur lang in het vliegtuig hadden gezeten om in Beijing spijkers met koppen te gaan slaan. Die tijd-is-geld-mannen belandden op een diner waarin ze van de Chinese gastheren vragen kregen over De drie musketiers – een roman uit nota bene 1844! – en ook nog werden ingewijd in de bereiding van bouillon: ‘De bouillon moet lang, maar niet buitensporig lang koken.’ Na het laatste van een reeks toetjes ging de Chinese president-directeur met een onbestemd lachje op zijn gelaat naar huis.

Daar zit je dan met je jetlag in een cultuurgebied waar de tijd niet tikt als op een tomaatwekker, maar meer ‘in termen van yin en yang’. Dat diner, legde Cayol haar landgenoten uit, was onderdeel van de yin-tijd, een soort eerste zaaiperiode waarin sommige graankorrels zullen ontkiemen in de vochtige aarde en andere niet. Als jullie morgen weer in het vliegtuig zitten, is nog lang niet bekend welke zaadjes dat zullen zijn.

Haastige spoed

Lezers van Cayol weten dat Cirillo zijn pomodorotechniek in het Rijk van het Midden lastig zou kunnen slijten – al was het maar omdat de nummer twee van het confucianisme, Mencius, 2300 jaar geleden al vermoedde dat je daarmee je tomaten schade berokkent. Van Mencius is het verhaal van de boer die vond dat zijn oogst niet snel genoeg groeide en besloot de boel een handje te helpen door flink aan de stengels van de planten te gaan rukken – die gingen daarna niet snel groeien maar snel dood. ‘Haastige spoed is zelden goed’, wisten ook onze westerse grootouders.

Het is niet alleen de haast maar ook de doelgerichtheid die de westerse mens vaak funest wordt, weet Cayol. Diens doelen zijn doorgaans ego-doelen – de westerse mens is nu eenmaal een product van een cultuur die is doordrenkt van een besef van de ‘altijd buitengewone eigenheid, ik, ik, ik’. De paradox is dat loslaten van het egodoel in het belang is van het grotere doel. In het taoïstische boek van Zhuang Zi – befaamd om waarschuwingen tegen de verstandelijke benadering à la ‘spuug uit, je intelligentie!’ – schrijft een koning een schilderopdracht uit. Alle gegadigden gaan meteen aan het werk. Eén schilder vertrekt gewoon naar huis en wordt en passant voor de opdracht uitverkoren.

In het Westen, vindt Cayol, is tijd zo hard als steen. In China is tijd meer boetseerklei. Neem de medische zorg. In Frankrijk duurt het weken voor je bij o zo drukke artsen terecht kunt. Haar Chinese dokter Lan, die reumatische aandoeningen even gemakkelijk geneest als angstgevoelens, is ook altijd druk – en toch heeft hij de dag dat ze belt altijd meteen tijd voor haar. Wie wantrouwend is aangelegd, kan denken dat dit wellicht niet alleen te maken heeft met de flexibele tijdsbeleving van dokter Lan, maar dat een Franse dame in Beijing misschien ook een streepje voor heeft op, nu ja, een gewone Chinese patiënt. Maar het zijn Cayols ervaringen in het dagelijks leven die haar boek interessanter en levendiger maken dan veel andere non-fictie over China.

Chi-topia

Het probleem van Waarom de Chinezen de tijd mee hebben is dat er geen enkele ervaring of anekdote instaat die ook maar enigszins afbreuk doet aan een idyllisch China-beeld. Dit boek had ook ‘Welkom in Chi-topia’ kunnen heten. Cayol is te gast bij een volk dat zo schrander was om het buskruit uit te vinden en zo nobel om daar geen slechte dingen mee te doen. Waar ze gaat, ziet ze wijzen die ons tot voorbeeld strekken. ‘Samen zingen, met een bal spelen, oefeningen doen: in de parken wordt er genoten van een lichte en plooibare tijd, de tachtigjarigen spelen als kinderen, zonder zorgen over de toekomst.’

Me dunkt dat het buiten de parken van Chi-topia doorgaans niet zo moeilijk is gehaaste en vermoeide en gestreste mensen te bespeuren. Dat een van de welwillendheid van de Chinese autoriteiten afhankelijke auteur ervan afziet in een boek over tijdsbeleving in te gaan op politieke onvrijheid, is een te begrijpen keuze. Echter: in de Volksrepubliek China wemelt het van de mensen die elke vreemdeling die het maar wil horen vertellen dat ze veel van hun kostbare tijd verliezen aan het betalen van steekpenningen aan veel corrupte partijfunctionarissen. In een boek waar zoveel moois over China staat, hadden die best even genoemd mogen worden, desnoods omfloerst, de Partij had dat deze auteur niet kwalijk genomen.

De vergaande romantisering doet afbreuk aan een in veel opzichten waardevol boek. Cayol onderkent dat de meeste Chinese jongeren tegenwoordig net zo rusteloos over smartphones vegen als westerse soortgenoten, maar die Chinese jongeren ‘putten uit hun eigen cultuur de zekerheid dat de tijd kan worden beleefd als een diepe, golvende zee (…) terwijl ze tegelijkertijd ongelooflijk handig kunnen inspelen op de hedendaagse onmiddellijkheid’.

Als Chinezen net zo’n ‘diepe golvende zee’ ervaren als hun oude wijsgeren, dan hebben westerlingen net zo veel tijd als Prediker en Proust. Een Chinese auteur die een lofzang op het Westen schrijft, kan beweren dat de westerse mens soms gehaast lijkt, maar uit het Bijbelboek Prediker de zekerheid kan putten dat hij niets moet overhaasten. Immers: ‘Voor alles wat gebeurt is er een uur, een tijd voor alles wat er is onder de hemel.’