Direct naar artikelinhoud
BeschouwingFrans Hals en de modernen

Welke 19de-eeuwse schilder kwam het dichtst bij die ongrijpbare schwung van Frans Hals?

Bij bosjes kwamen ze naar Haarlem, de 19de-eeuwse schilders die het werk wilden zien van hun 17de-eeuwse idool Frans Hals. Zo snel, zo modern, zo eenvoudig, dat wilden zij ook! Maar, zo blijkt in het Frans Hals Museum, die eenvoud was maar schijn. 

Frans Hals, Portret van een man met slappe hoed (1660-1666).Beeld Alamy

De hand van de meester: in de zomer van 1876 kopieerde de Duitse schilder Max Liebermann in het Stedelijk Museum in Haarlem een fragment van Frans Hals’ schuttersstuk Officieren en onderofficieren van de St. Joris Schutterij (1639) een hand. Het werd een curieuze klauw, met een aparte botstructuur en een onnatuurlijk gedraaide wijsvinger; de boord was wel fraai. Thuis zette Liebermann het schilderijtje in zijn atelier, pal achter zijn pot met kwasten. Dat was vast niet toevallig, en op een vreemde manier ontroerend. Steeds wanneer Liebermanns hand nu naar een kwast reikte, schudde hij bijna de hand van de officier, en daarmee indirect die van Frans Hals.

Liebermann was geobsedeerd door Hals (1582-1666). Nadat hij in 1873 in het Louvre Hals’ schilderij Zigeunermeisje had gekopieerd, reisde hij talloze keren naar Nederland om diens werk te bestuderen. En toen zijn vrouw tijdens hun huwelijksreis door Nederland in verwachting bleek, stelde hij voor een jongetje Frans Hals Liebermann te noemen. 

Het werd een meisje. 

Uiteraard is Liebermann sterk vertegenwoordigd op Frans Hals en de modernen, een tentoonstelling over Frans Hals en zijn (laat) 19de-eeuwse bewonderaars in het Frans Hals Museum in Haarlem. Het is een redelijk geslaagde tentoonstelling. Er hangen mooie bruiklenen, waaronder een Van Gogh uit Boston (postbode Roulin) en een Manet uit Chicago; er is een leuke, goed geschreven glossy. Het parcours begint  sterk, met verhelderende confrontaties tussen de meester en z’n aanbidders: Frans naast John (Singer Sargent), Frans naast Lovis (Corinth), Frans naast Helene (Schjerfbeck). Verderop begint het te rammelen. Een kinderportret van Hals hangt bij een kinderportret van Monet want… het zijn beide kinderen. Een poserende chique burgerdame van Hals hangt bij een poserende aristocrate van Fantin-Latour want… ze poseren. Het lijkt alsof hier een kleine expositie is opgerekt tot een museumvullende. Een goed begrip van Hals’ meesterschap krijg je er wel.

De adem van het leven

Het is niet moeilijk te zien wat Hals’ portretten zo uitzonderlijk maakte: de adem van het leven zit erin. Het zijn niet zomaar koppen, het zijn koppen waarin gedachten lijken om te gaan. Koppen waarop je vrolijkheid, toeschietelijkheid, wantrouwen, beneveling of bravoure kunt projecteren. Er zit spanning in. Ze ogen alsof de schilder ze net heeft gesommeerd rechtop te gaan zitten. De manier waarop ze geschilderd zijn, is minder schetsmatig dan het cliché wil; haren, plooien, rimpels, aderen, doorbloeding zijn alle zichtbaar. De manier van schilderen wordt gekenmerkt door een lichte tremor. De portretten kennen een nanoseconde tijdverschil, als bij een bewogen foto.

Het was niet vanzelfsprekend, dat beweeglijke handschrift. Werp een blik op een regentenstuk van Hals’ opvolger in Haarlem, Jan de Bray, en je ziet hoezeer hij afweek van het fris geboende classicisme dat in zijn nadagen gold als de standaard. Hals’ zwierige schilderwijze werd deels gevormd door goed te kijken naar Rubens en Van Dyck (hij maakte in 1616 een studiereis naar Antwerpen), en zal ook bepaald zijn door zijn karakter. Hals schijnt een sociale, maar ook ongeduldige kerel te zijn geweest: het werk diende voltooid te zijn voordat meester Frans verveeld raakte. Het werd ook bepaald door economische motieven. Hals had dertien kinderen. Hij moest vele monden voeden. Hij nam veel werk aan om rond te komen, waardoor fijnschilderen geen optie was. Zijn snelheid was noodzaak.

Darten

Hij is trouwens niet alleen maar snel, Hals’ schilderhand. Hij is ook afgemeten, hoekig, dartel, sierlijk, vloeiend, verfijnd en trefzeker. Kunst is geen wedstrijdje, hoor je vaak, maar voor iemand als Hals was kunst dat wel degelijk; het was darten, elke verfklodder een pijltje, elke streek een worp, allemaal bestemd om de roos te raken – wat ze in Hals’ geval ook deden.

Neem Portret van een man met slappe hoed, een late Hals. Het is geen spectaculair werk, zo op het eerste gezicht. Te midden van andere Halsen kun je er makkelijk aan voorbij lopen. Het is nogal donker met veel zwarten en bruinen en een vinnige toets. Het loont om er een tijdje met je neus op te gaan staan. Mond, kin en neus, zie je dan, zijn prachtig bijeen gekrabd uit grijzen, rozen en beiges, alles nat in nat. Het roze in de neusgaten is fraai; het snotgootje eronder ook. Het bestaat uit een waterige strook grijs. Restverf, stel ik me voor: het zijn de pigmenten die Hals nog in z’n kwast had zitten nadat hij de linker mondhoek en het rechterneusgat had aangeduid. Hand en haar schilderde Hals daarna als waren het bijgedachten; als waren ze een anekdote die hem te binnen schoot aan de telefoon nadat hij al afscheid had genomen. Eenvoudig, niet? Niet echt.

Detail van Frans Hals, Portret van een man met slappe hoed (1660-1666).Beeld Alamy

Wendt u in Haarlem namelijk de blik naar rechts, dan ziet u een kopie door de Duitse impressionist Lovis Corinth, doorgaans een zeer verdienstelijk schilder. Hier had-ie het zwaar. Zijn kopie oogt als een karikatuur. Zijn man zit dikker in de verf en is ook potiger geschilderd dan die van Hals, maar oogt desalniettemin vormelozer. Zijn huid is eerder een huidziekte. Z’n filtrum is onherkenbaar. Het portret is verstoken van precisie. Hals was er niet mee weggekomen.

Lovis Corinth, Portret van Isaac Massa met een slappe hoed, naar Frans Hals (1907).Beeld Museumslandschaft Hessen Kassel, NeueGalerie.

Ongekend is Hals’ inventiviteit, de rijkdom aan kunstgrepen waarmee hij driedimensionale objecten en texturen naar verf weet te vertalen. Een mooi voorbeeld daarvan is te vinden op Feestmaal van de officieren van de Sint Joris-schutterij (1627), en dan in het bijzonder in de opstaande kraag van de eerste schutter van links. Hals beeldde die niet af. Hij suggereerde hem. Hij schilderde meanderende vormen waarin hij met loodwit en duifgrijs accenten aanbracht. Ga er dichtbij staan en je ziet omega-achtige patronen. Doe een paar stappen terug en je ziet een perfect overtuigende kraag. Ook de 19de-eeuwse schilders moeten er bewonderend naar hebben gekeken.

 Waarlijk voorbeeld

Hun bedevaarten kunnen op het conto worden geschreven van één man: de Franse journalist Theóphile Thoré-Bürger. Hij was vanwege zijn steun aan de Februarirevolutie in 1848 als balling uitgeweken naar Brussel, van waaruit hij verscheidene kunstreizen maakte. In 1862 belandde hij in Haarlem. Hij raakte er onder de indruk van Hals, zijn brassende schutters, zijn regentessen, die schitterende, oude krengen. Sinds de late 17de eeuw was Hals’ ster verbleekt; nu werd hij gerehabiliteerd. In het tijdschrift Gazette des Beaux-Arts deed Thoré-Bürger nauwgezet de verblijfplaatsen van diens schilderijen uit de doeken en ging hij uitgebreid in op Hals’ stijl en techniek. 18de-eeuwse zwetsverhalen over Hals’ vermeende drankzucht (‘Frans was gemeenlyk allen avond tot de keel toe vol met drank’) verwees de journalist naar het land der fabeltjes. Hals, stelde de Fransman zonder reserves, was een waarlijk voorbeeld voor hedendaagse kunstenaars.

Het was niet aan dovemansoren gericht. In de jaren erop gingen schilders als Monet, Manet, Cassatt, Sargent, Whistler en Schjerfbeck allemaal op pelgrimage naar Haarlem. Naar verluidt waren ze eensgezind zwaar onder de indruk. Whistler – oud, zwak en ziek – vergat oog in oog met Hals’ regentessen op slag al zijn pijntjes. Singer Sargent was dermate geïmponeerd dat hij ieder besef van tijd en plaats verloor en zijn verblijf in Haarlem met een week verlengde. Max Liebermann keerde, als gezegd, later nog eens terug naar die stad. En nog eens, en daarna nog eens. Ook andere schilders zochten Hals herhaaldelijk op. Velen kopieerden daarbij zijn schilderijen.

Op de vraag wat hen aantrok in Hals, bestaat een standaardantwoord: zijn moderniteit. Hals’ werk bezat precies het frisse en directe waarnaar 19de-eeuwers, nog immer gebukt gaand onder het juk van de Académie, zochten. Hij wees hen de weg naar een kunst waar mensen in eigentijdse kleding poseerden en er niet uitzagen als wassen beelden. Hij schilderde impressionistisch voordat die term werd gemunt. 

Frans Hals, Regentessen van het Oudemannenhuis (ca. 1664).Beeld Frans Hals Museum, Haarlem / René Gerritsen

Maar er bestaan nog andere redenen voor Hals’ populariteit. De aanstekelijkheid van zijn schilderstijl, bijvoorbeeld. Hals laat schilderen makkelijk lijken. Hij geeft je het gevoel dat jij het ook zo zou kunnen. ‘Door de schilderijen van Frans Hals’, merkte Liebermann terecht op, ‘krijg je lust te gaan schilderen, door die van Rembrandt vergaat je die lust.’

Ook aantrekkelijk: Hals’ determineerbaarheid. Zijn portretten laten zich analyseren. Anders dan bij Rembrandt, die in de kern alchemistisch en ondoorgrondelijk blijft, kan men de sporen van het maken erin terugzien. Ze zijn gestolde performance-kunst; leesbaar doch onnavolgbaar.

Want eigenlijk hangen er in Haarlem maar een handvol schilders die met recht zonen van Hals kunnen worden genoemd. Edouard Manet is er een van. Hij maakte een kopie op schaal van Regentessen van het Oudemannenhuis, waarbij hij sommige handen uitspaarde. De Amerikaan Robert Henri ook. Zijn straatschoffie Jopie van Sloten is een Hals-waardige belhamel. John Singer Sargent, ten slotte. De Amerikaanse societyschilder is de rechtmatige erfgenaam van de Haarlemmer, de Hals van de 20ste eeuw. Zelfde gemak, zelfde schwung (zelfde schijn van oppervlakkigheid). 

Édouard Manet, kopie van de Regentessen van het Oudemannenhuis, naar Frans Hals (1872).Beeld Particuliere collectie, Italië

‘Het is moeilijk om iemand te vinden die meer van olieverfschilderijen weet dan Franz Hals’, schreef hij over z’n idool, en om die kennis te doorgronden maakte Sargent verscheidene kopieën van Hals’ grote stukken, vaak van fragmenten aan de zijkant, omdat hij daar zijn schildersezel het best kwijt kon. Een van de figuren die hij naschilderde, was een regentes van het oudemannenhuis, de tweede van rechts. Het is leuk om ze naast elkaar te zien. Sargents regentes is net zo vlot als die van Hals, maar hij voegde iets aan haar toe, iets duisters en vochtigs en fluweligs. Ze is een wezen uit een seance. Wie haar langer dan vijf seconden aankijkt, voelt zijn nekharen overeind komen.

Frans Hals en de modernen, t/m 24/2, Frans Hals Museum, Haarlem.

Losse schilder

Frans Hals (ca. 1582/83-1666) is een van de bekendste portretschilders uit de Gouden Eeuw. Hij werd geboren in Antwerpen, maar vluchtte tijdens het beleg van die stad als baby met zijn ouders naar Haarlem. In 1610, toen Hals achtentwintig was, werd hij toegelaten tot het Sint Lucas-gilde. Later maakte hij naam met zijn losjes geschilderde portretten – rijke burgers, geleerden, alsook meer volkse types – en groepportretten: schutters, regenten, regentessen et cetera. Frans Hals had meerdere schilderende familieleden, onder wie zijn broer Dirck, bekend van z’n vrolijke gezelschappen.