‘Zij is een vrouw. Zij kan hier niet blijven slapen’

De Arabische wereld van de borreltafelpraat, waar mannen massaal vrouwen onderdrukken, die kon Midden-Oostencorrespondent Ana van Es nooit zo ontdekken. Tot ze in Jemen was voor een reeks verhalen over het door oorlog verscheurde land. Nu blikt ze terug op haar eigen ervaring als correspondent. ‘Zij blijft hier. Alleen.’

‘Zij is een vrouw. Zij kan hier niet blijven slapen.’ De beheerder van de kazerne, die ons een paar uur eerder vriendelijk had ontvangen, is onverbiddelijk. We zijn in een kazerne in Mokka, een havenstad aan de Rode Zee in Jemen. Na een dagje aan het front, waarbij we op sleeptouw zijn genomen door qat kauwende strijders, ons konvooi zich schietend een weg naar de oorlog baande en de frontlijn zich onverwacht snel aandiende langs een strand met mijnen links en de vijand in de struiken rechts, is het te laat om nog veilig terug te rijden naar ons hotel. Wij - mijn chauffeur, mijn fixer, een intelligente dertiger die fungeert als mijn gids, vertaler en lokale toeverlaat, en ikzelf - blijven daarom slapen op twee uur rijden van het front, in de kazerne van Mokka.

Ik ben niet dol op overnachtingen in Arabische kazernes. Dat komt omdat ik een vrouw ben. Daar is in mijn beroep niets bijzonders aan. In de conflictjournalistiek zijn de tijden van Martha Gellhorn voorbij. Was een vrouwelijke journalist aan een Arabische frontlijn begin jaren negentig nog reden tot verwondering, tegenwoordig geldt dit als het summum van doorsnee. Meer dan de helft van de Midden-Oosten-correspondenten in mijn standplaats Beiroet, Libanon, is tegenwoordig vrouw, becijferde een Amerikaanse collega vorig jaar. Dat heeft een praktische reden. In Arabische landen, waar het voor een man cultureel vaak ongepast is om lokale vrouwen aan te spreken, is het voor een vrouw gemakkelijker werken. Zij kan in tegenstelling tot een man met iedereen praten. Met een hoofddoek om valt een vrouw ook nog eens minder op, wat in onveilige gebieden een voordeel is.

Maar soms is het juist lastig om als vrouw journalist te zijn in een Arabisch land. Bijvoorbeeld als je je slaapzak uitrolt in een legerhoofdkwartier waar geen lokale vrouw zich ooit zal wagen. Tussen mannelijke strijders die na een lange dag vechten vanzelfsprekend zin hebben in een verzetje. Die veronderstellen dat westerse vrouwen geen moraal hebben, maar wel altijd zin. Aarzelend stap ik daarom de Al Maliqiah-kazerne in Mokka binnen. Wat staat me hier te wachten?

Gelukkig lijkt het deze keer mee te vallen. De kazerne heeft een heus mediacentrum, met zelfs draadloos internet. We krijgen een eigen kamer voor ons drieën. De deur van onze kamer kan op slot. Zelfs de deur van de badkamer kan op slot. Het moet gezegd: ik heb nog nooit zo’n comfortabele kazerne gezien. Dit is veel beter dan die keer in Irak, toen ik zonder pardon werd ingekwartierd op een zaaltje tussen een tiental mannelijke militairen en de wc geen slot had. En ook dat liep uiteindelijk goed af.

‘Welkom, welkom,’ zegt de beheerder op dit moment nog. Hij is zo religieus dat hij me niet aankijkt. Tijdens de gezamenlijke maaltijd blijft de beheerder oogcontact mijden op een manier die zelfs in conservatief Jemen opvalt. Waarom doet hij dat? Mijn uiterlijk zal hem vast niet verleiden. Mijn gezicht, het oorlogszand nog in mijn wenkbrauwen, zit ingepakt in een hoofddoek die geen plukje haar laat zien. Verder draag ik een zwarte abaya, het lange vrouwengewaad vol witte zweetkringen van het kogelwerende vest dat ik er eerder die dag overheen heb gedragen. Ach, de beheerder zal wel gewoon lid zijn van een zware moskee.

Alles in orde, rapporteer ik de chef buitenland in Amsterdam. Zijn stem klinkt brokkelig: de telefoonverbinding is slecht. Na dit laatste telefoongesprek willen we slapen. Het is half 10. Het is donker. In Mokka, ooit de koffiehaven van de wereld en de poort van Jemen, draait de handel tegenwoordig om qat en kalasjnikovs. ’s Nachts is het hier niet veilig. Extremistische milities spoken langs ruïnes in het zand. En dan, als de stad zo gevaarlijk is geworden dat we ons zonder escorte niet meer buiten de poort kunnen wagen, slaat de beheerder van de kazerne om als een blad aan een boom.

Correspondent Ana van Es op pad in Jemen met helm en kogelwerend vest.

De salafistische buurman

Mij kijkt hij nog steeds niet aan. Hij richt zich tot de mannen in mijn gezelschap: mijn chauffeur en fixer. ‘Zij is een vrouw. Zij kan hier niet blijven slapen.’ Een vrouw in een kazerne vol mannen, dat is haram, zondig. Wat dachten we anders? Gelukkig heeft hij een geschikt logeeradresje achter de hand. ‘De salafistische buurman.’

De salafistische buurman? Dat klinkt niet bepaald als een aanprijzing op Airbnb. Maar volgens de beheerder kun je het niet beter treffen. De salafistische buurman is allereerst dus een salafist, oftewel een zeer conservatieve moslim. ‘Dus betrouwbaar.’ Wat meer is: een echte familieman. ‘Twee echtgenotes.’

In een scene waarvan je in een film zou zeggen: nu wordt het goedkoop, staat hij daar ineens, hier in de kazerne. De salafistische buurman. Qua uiterlijk is hij een dubbelganger van Osama Bin Laden: grijze pluisbaard, een lange dishdasha, het traditionele witte gewaad voor Arabische mannen. Op zijn heup draagt hij een zwart pistool. Hij blijkt in het geheel geen buurman. Hij woont in een ander deel van Mokka. Hij zegt dat hij de eigenaar is van deze kazerne. Naar eigen zeggen is hij bovendien bevriend met Tariq Saleh, een in Mokka gelegerde warlord die door de VN en westerse landen wordt gesteund. Kortom: hij is een van de machtigste mannen van deze stad. Vanachter zijn grijze baard maakt hij een opmerking die alles op scherp zet. ‘Mijn twee echtgenotes zijn vannacht niet thuis.’

Arabische wereld volgens de borreltafel

Het heeft ruim twee jaar geduurd, maar in Jemen sta ik er ineens middenin: de Arabische wereld zoals we ons die in Europa voorstellen aan de borreltafel. Waar mannen aan de lopende band zwaar gesluierde vrouwen onderdrukken en lastigvallen. Nu zult u mij niet horen zeggen dat het met de emancipatie lekker loopt in de Arabische wereld, maar zo grof als wij het vanuit de Nederlandse leunstoel voorstellen, heb ik het in twee jaar Midden-Oostenverslaggeving zelden aangetroffen. Niet in Syrië. Niet in Irak. Niet in Libië. In al die landen kan ik als vrouw in elk geval zonder gedoe werken. Natuurlijk zegt dat niet alles, want ik ben daar alleen te gast, maar toch wel iets. ‘Irak, Syrië, Libië,’ zal mijn Jemenitische fixer verzuchten als de nacht in Mokka achter ons ligt. ‘Dat zijn allemaal seculiere landen. Jemen is een religieus land.’

Hoe is het voor de vrouwen in Jemen zelf? Net als je denkt dat je daar iets van begrijpt, blijk je als westerse toehoorder volstrekt op het verkeerde been te zijn gezet. De dag voor onze overnachting in Mokka heb ik een gesprek in een koffietentje in Aden, de tweede stad van Jemen. De oorlog in Jemen heeft als gevolg van een lucratieve frontlijneconomie een vreemde welvaart gebracht. In Aden wemelt het sinds kort van hippe koffiezaken, zoals hier Cup Coffee, waar een barista cappuccino en latte macchiato maakt.

Aan een tafeltje zitten vier collega’s, dertigers. Drie vrouwen en een man. Twee vrouwen bedekken hun gezicht met een zwarte niqaab. Conservatief. Ze hebben hier een werkontbijt. Een van de vrouwen, Mona, 32 jaar, blijkt de leidinggevende van de man. Is dat normaal in Aden? Vier keer geschater. Natuurlijk is dat normaal, wat denk jij dan? ‘In Aden werken de vrouwen, ook nadat ze getrouwd zijn. Sommige families hebben daar moeite mee, maar de meeste niet.’

‘Het kapitaal van de vrouw zijn de eitjes in haar buik’

Daar begin je het te begrijpen. Oké, jullie zien er conservatief uit, maar blijkbaar zit ik vol vooroordelen. Maar gelijk nadat je dit hebt bedacht, wordt alles weer op zijn kop gezet. Want Mona blijkt al oma, met haar 32 jaar. Zijzelf trouwde op haar 16de, haar dochter onlangs rond diezelfde leeftijd. Al snel kwam de eerste baby.

De man, haar ondergeschikte: ‘In Jemen zeggen wij: het kapitaal van de vrouw zijn de eitjes in haar buik.’

Kindhuwelijken zijn in Jemen normaal, blijkt als ik later afspreek met vrouwenrechtenactiviste Leila Shahibi, die in Aden jarenlang een soort huiskamerproject runde voor vrouwen. Ze vertelt over een moeder die begon te huilen omdat ze zich realiseerde dat het uithuwelijken van haar 13-jarige dochter toch niet zo’n goed idee was. Shahibi: ‘Op het platteland is 13 jaar een normale leeftijd om te trouwen. Sommigen benaderen het vanuit een religieus perspectief. De profeet Mohammed trouwde immers zelf met een jong meisje, dus is het niet fout. Wij gaan niet in op religie. Dat zou grote problemen geven. We benaderen het wetenschappelijk. Ja, de profeet Mohammed trouwde jong. Maar er zijn teksten waaruit blijkt dat hij geen gemeenschap had tot jaren later.’ In het Jemen van de 21ste eeuw wordt een kindhuwelijk direct geconsummeerd? Shahibi: ‘Natuurlijk.’

Een paar dagen later ben ik te gast op het huwelijk van een vrouwelijke journalist in Aden. Zolang de bruidegom - de enige man in de zaal - aanwezig is, bedekken de vrouwen zich met hun zwarte abaya’s en niqaabs. Foto’s maken is verboden. Ik leer iets: wat doe je als Jemenitische vrouw als je smartphone het begeeft? Antwoord: een nieuwe telefoon kopen. Repareren is onmogelijk. Stel je voor dat de man in de telefoonwinkel jouw foto’s ziet, waar je met een onbedekt gezicht of zelfs onbedekt haar op staat. Dan is je leven voorbij.

Terwijl je dit op je in laat werken - als een man in een telefoonzaakje toevallig je haar ziet, is je leven voorbij, want Jemen is een conservatief land, de Arabische wereld zoals wij ons die in Nederland aan de borreltafel voorstellen - begint alles te schuiven. Hoewel de sluiers en het fotoverbod dat eerder wel deden vermoeden, blijkt dit helemaal niet zo’n traditioneel huwelijk. De bruid is ver in de twintig. Zij en de bruidegom hebben elkaar zelf uitgekozen en zijn smoorverliefd. Alsof dat niet genoeg is, beginnen de vrouwen op het feest te praten. In perfect Engels. Over hun werk. Ze zijn dokter. Ingenieur. Lerares. ‘Wat doe jij? En wat doet je moeder?’

In de kazerne in Mokka klinkt de beheerder effen, bijna alsof hij dit vaker heeft gedaan. Hij plaatst ons voor een dilemma. ‘Zij gaat met hem mee, alléén, of ik zet jullie op straat.’ ’s Avonds in Mokka op straat komen te staan, na ruzie met een van de machtigste mannen van de stad, wat zou dat betekenen? Mijn chauffeur is de volgende dag stellig: onthoofd worden bij het eerste checkpoint.

De salafistische buurman loopt naar zijn auto, die hij pal voor de deur heeft geparkeerd. Doet het achterportier open. Gebaart dat ik mag instappen. ‘Ik wil je alleen mijn huis laten zien.’

Aha. Echt niet. Het wordt tijd om eens even duidelijk grenzen te stellen. Nee. Geen. Sprake. Van. Zeg ik in meerdere talen. Gaat niet gebeuren. Maar dit sorteert niet bepaald het gewenste effect. Mijn fixer lijkt bang. Hij fluistert iets in mijn oor. Iets dat ik niet wil horen. Ongeveer dit: ‘Luister. Stap alsjeblieft in die auto. Nu. Dan valt er nog iets te bespreken. Als jij niet instapt, gaat het mis. Je beledigt hem. Dit is Jemen.’

Tja. Reality check. Dit is Jemen.

Zelf ben ik opgegroeid in Drenthe, Nederland. Daar doen we dingen anders. Mijn Nederlandse logica is dat je nooit bij enge mannen in de auto moet stappen, zeker niet als ze qua uiterlijk op Osama Bin Laden lijken en hun twee echtgenotes van huis zijn. Maar we staan hier in Jemen, op de stoep van een kazerne vol geharde strijders die high zijn van de qat. De beheerder zit in het complot. Hier is geen ruimte om te manoeuvreren. Kan het zijn dat mijn fixer hier gelijk heeft? Dit is zeker: hij begrijpt Jemen, en ik stellig niet.

Dus stap ik in de parelwitte SUV van de salafistische buurman. Om zijn huis te bekijken. Onder één voorwaarde. Ik ga niet alleen. Mijn fixer moet mee. De salafistische buurman, kennelijk blij dat hij zijn zin krijgt, maakt geen bezwaar. Mijn fixer stapt voorin. Daarna schuif ik op de achterbank. We beginnen aan een krankzinnige rit door nachtelijk Mokka, naar de villa van de salafistische buurman.

Correspondent Ana van Es in Jemen.

Op een zaterdagmorgen, ruim een week na de nacht in Mokka, schuif ik aan bij een bijeenkomst over vrouwenrechten in Aden. De zaal zit vol vrouwelijke activisten. Hun niqaabs worden achterover geslagen, en dan vliegensvlug weer naar beneden. Waarom? Een tienerober draagt een dienblad binnen met kopjes thee.

Een niqaab draagt een vrouw veelal omdat dat van haar familie moet. Mannen eisen het van hun vrouw, broers van hun zussen. Soms is het een deal: dan mag een vrouw werken, maar moet zij in ruil daarvoor een niqaab dragen. Voor vrouwen uit meer liberale families is de niqaab een soort paraplu: je gebruikt ‘m als het starende mannen regent, zoals in een drukke winkelstraat. Op kantoor, waar je iedereen kent, kan ‘ie omhoog.

Een beetje Jemenitische vrouw heeft altijd zeker drie laagjes op haar hoofd: een onderkapje om het haar te bedekken. Daarover heen een hoofddoek. En daarover heen de niqaab. In de stad zie je veel korte niqaabs, die nauwelijks het hele gezicht bedekken. Aan het andere einde van het spectrum heb je de niqaab met drie lagen voile, die uitwaaieren tot borsthoogte. Een laagje over de hoofddoek, gewoon om zeker te zijn, twee, laagjes over het gezicht, en zelfs de ogen van de vrouw zijn netjes bedekt. In Jemen noemen ze dit type niqaab een boerka.

Het onderwerp van vandaag is VN-resolutie 1325. Daar had ik nog nooit van gehoord, maar voor politiek bewuste vrouwen in Jemen blijkt dit een pamflet vol hoop. VN-resolutie 1325 stelt grofweg dat het perspectief van vrouwen moet worden meegenomen bij staatsinrichting en herbouw na oorlog. ‘In Iran en Irak hebben ze hiervoor een nationaal plan,’ verzucht de spreekster van vandaag, Nusaiba al Husein. Bezien vanuit Jemen blijken Iran, Irak en zelfs Syrië gidslanden, in de voorste voorhoede van de vrouwenemancipatie.

Instructies voor de imam

In Jemen is één vrouwelijke minister, van sociale zaken, in dit land geen belangrijke portefeuille. Geen enkele vrouwelijke parlementariër. Niet eentje van de 301 parlementsleden. Tijdens vredesbesprekingen spelen vrouwen nauwelijks een rol van betekenis. Zelfs resolutie 1325, die vrouwen op papier rechten geeft, ligt zo gevoelig dat daar nauwelijks openlijk over gesproken wordt. Anders lijkt het net alsof je westerse waarden Jemen binnen probeert te smokkelen. Hoe praten ze in Jemen dan wel over vrouwenrechten? Vrouwen instrueren mannen. Meer precies: de imam. De imam wordt gevraagd om met mannen te praten over ‘de problemen van vrouwen’.

In de pauze ontmoet ik Anisha Tarboush, een zakenvrouw met markante wenkbrauwen onder een gekleurde hoofddoek. Op het eerste gezicht lijkt haar verhaal vol hoop. Ze geeft vrouwen op het platteland trainingen zodat die hun eigen bedrijf kunnen beginnen. Traditionele vrouwenberoepen, zoals naaister en schoonheidsspecialiste. Maar ze leidt ook verpleegkundigen op. Schilders. Stukadoors. Ze traint zelfs vrouwen om mobiele telefoons te repareren, zodat vrouwen niet altijd meer een nieuwe hoeven te kopen als hun oude kapot gaat.

Wat fantastisch, denk je. Tot Tarboush begint te vertellen dat vrouwen opleiden in Jemen automatisch ook betekent dat je iets voor hun echtgenoten moet regelen. ‘Als de vrouw alleen werkt, krijgt ze te maken met geweld. Haar man wil dan het geld afpakken. Het gaat beter als je iedereen erbij betrekt.’ Met dienstmeisjes opleiden is ze alweer gestopt. Haar studenten hoorde ‘s nachts opvallend vaak geklop op de slaapkamerdeur. Je kunt natuurlijk niet hebben dat de man des huizes haar verkracht.

Ook haar verpleegkundigen, schilders en schoonheidsspecialistes voelen zich onveilig vanwege de mannen die ze tijdens hun werk tegen komen. Tarboush is daarom tot een nieuw inzicht gekomen: natuurlijk kunnen vrouwen bijdragen aan het gezinsinkomen, maar vanwege hun eigen veiligheid doen ze dat het beste vanachter hun eigen voordeur. Deze geharde zakenvrouw, die er decennia alles aan deed om vrouwen de arbeidsmarkt op te helpen, zegt het echt, een even droge als tragische constatering. ‘Het is in Jemen beter als vrouwen niet buitenshuis werken.’

‘Zij blijft hier. Alleen’

De salafistische buurman loodst ons zijn huis binnen, naar een betoverend gastenvertrek. Blauw Perzisch tapijt, lage banken in bijpassende stof, gouden tressen en ornamenten overal. ‘Daar ga jij slapen. Vind je het mooi?’

In dit decor uit Duizend-en-Eén Nacht begint hij te vertellen. Dit is niet de eerste keer. Hij heeft dit al eens eerder gedaan toen een buitenlandse vrouw zich ’s nachts op zijn grondgebied waagde. Ook zij had nietsvermoedend een slaapplaats geregeld in de kazerne, een van de weinige gebouwen in Mokka met beveiliging. Na het invallen van de duisternis bleef haar mannelijke reisgezelschap daar achter, maar zij kon als vrouw natuurlijk niet in de kazerne blijven slapen, dus nam hij haar mee. Naar deze blauwe kamer.

‘Ook toen waren mijn echtgenotes niet thuis.’

Mijn fixer, de held van deze avond, zoekt een uitweg. Wat enorm gastvrij van u, dat u al die buitenlandse vrouwen onderdak biedt. U begrijpt, dat als zij in deze prachtige kamer mag slapen, ik op de gang ga slapen en de chauffeur die ik dan ga bellen ook. Wij samen. Voor de veiligheid.

‘Nee’, zegt de salafistische buurman. ‘Nee.’ Dat is haram. Jij gaat terug naar de kazerne. Zij blijft hier. Alleen.’

Achterin de auto: zo onopvallend mogelijk als Jemenitische vrouw.

Misschien kunnen we naar een hotel, opper ik. Zijn er hotels in Mokka? Slapen in een hotel in Mokka geldt voor buitenlanders als een vrijbrief om ontvoerd te worden, maar ik heb weinig te verliezen. De salafistische buurman wil ons best langs de twee hotels rijden die Mokka kent. Geen probleem. ‘Jij zult zien dat mijn huis mooier is.’ Hij lijkt het prachtig te vinden om met zijn buit door de stad te cruisen. We verlaten tot mijn opluchting het huis en stappen weer in de parelwitte SUV.

Ik laat mijn fixer nogmaals benadrukken dat mijn familie in Nederland conservatief is. Dat ik mag werken, want dat is gebruikelijk voor vrouwen in Nederland, maar dat ik nooit meer thuis hoef te komen als er iets gebeurt met mij als vrouw. Een erg goed argument, vindt mijn fixer. Zeggen dat het van regels van je werk niet mag, dat je bij elkaar wilt blijven omdat je dat veiliger vindt, dat je dit gewoon helemaal niet wilt, dat alles zijn in Jemen slechte argumenten.

Gaan we de salafistische buurman overtuigen? Als we in de auto het eerste hotel passeren, blijkt dat van uitstappen hier niets terecht komt. Hij wendt zich tot mijn fixer. Begint te lachen. ‘Wat zou jouw familie zeggen als ik ze morgen vertel dat jij met deze buitenlandse vrouw in een hotel hebt geslapen? Voor mij is dat anders. Mij stelt niemand vragen. Ik ben salafist.’

‘Wil je ons gezicht zien?’

Net als je Jemen gaat beschouwen als een hoofddoekenkraam vol clichés, is daar Noor, een zelfbewuste 25-jarige communicatiemedewerker bij het ministerie van binnenlandse zaken. Sommige mannelijke collega’s op haar werk vragen de minister: stuur een man, niet dat meisje. Diezelfde mannen geven haar ‘advies’, zoals ze dat noemt. ‘Bedek je gezicht. Ga naar huis. Je mag niet werken tussen mannen die geen familie zijn.’ Wie dat zijn? ‘Salafisten natuurlijk.’ Maar daarover haalt Noor haar schouders op. ‘Ik trek me daar niets van aan.’ Ze heeft de minister zo ver gekregen dat ze haar eigen team mag samenstellen. Koos ze allemaal jonge vrouwen. ‘Dat leek me handig. Voor ons werk moeten we bijvoorbeeld naar kazernes. Het is dan fijn als je met meerdere vrouwen bent.’

Dat kan ik alleen maar beamen.

Noor is nog niet getrouwd. Haar aanstaande? Die zal bij haar vader om haar hand vragen. ‘Maar ik mag aannemen of afwijzen, en mijn vader zal die keuze respecteren.’ Tot die tijd gaat ze op stap met haar gemengde vriendenclub, die ze heeft overgehouden aan de universiteit. Ergens gaan zitten waar praatjes ontstaan, dat is niet handig, als ongetrouwde vrouw. Maar met z’n allen naar een restaurant, dat kan gewoon.

De familiesectie van restaurants, waar vrouwen afgeschermd door een gordijnscherm kunnen eten, is één van de weinige plekken om het andere geslacht te ontmoeten. Als wij zitten te lunchen, krijgt mijn fixer ineens belangstelling van twee vrouwen in het hokje naast ons. Gordijn opzij, glurend om het hoekje twee uiterst vrolijke niqaabjes. ‘Wil je ons gezicht zien?’ Kom eens om zo’n openingszin, als westerse vrouw.

Een andere plek om elkaar te ontmoeten: parkeerplaatsen. Onder qat-tijd, ’s middags tussen twaalf en vier, als het openbare leven stil ligt, rijden jongedames in Jemen naar parkeerplaatsen bij winkelcentra. De vrouw zit achter het stuur, hun vriend springt erbij op de passagiersstoel. Ik ontdek dit fenomeen als mijn chauffeur halverwege de werkdag ineens wegrent: de auto van zijn vriendin is op een nabijgelegen parkeerplaats gesignaleerd. Wie weet hoe het werkt op parkeerplaatsen in Jemen, begrijpt waarom autoriteiten in Saoedi-Arabië tot voor kort niet wilden dat vrouwen zelf autorijden. Zo’n twintig jaar geleden was het in Jemen heel anders en dansten mannen en vrouwen gewoon openlijk samen op feesten, had Shahibi verteld. ‘De extreme mentaliteit tegen vrouwen hier komt uit Saoedi-Arabië. Als het daar verandert, verandert het mogelijk ook hier.’

Het konvooi baant zich schietend een weg door Jemen.

We zijn bezig met de voorbereidingen van een laatste, gevaarlijke trip: door de frontlijn gaan we naar Sanaa rijden, de hoofdstad van Jemen, in handen van de Houthi-rebellen. Omdat Jemen een ontvoeringscultuur heeft die teruggaat tot voor de islam, over deze route nauwelijks buitenlanders reizen en we niet weten wie er onderweg bij de tientallen controleposten staan, lijkt het veiliger als ik onderweg doorga voor Jemenitische vrouw.

Hoe word je een Jemenitische vrouw? We oefenen in de auto waarmee we later naar Sanaa zullen rijden, terwijl mijn fixer op straat voor checkpoint speelt. Nooit mannen aankijken. Blik schuin naar beneden, gericht op de stoel voor je. Niet helemaal rechtop zitten. Gehandschoende handen in de schoot, half onder de dubbele voile van je niqaab. Niet met je handen gebaren. Niet met je arm op het raam steunen. Een Jemenitische vrouw maakt zich klein. Het liefst zou ze onzichtbaar worden.

Plotseling, als we het tweede hotel zijn gepasseerd, keert de salafistische buurman zijn wagen. Het gesprek valt stil. Wat is hij van plan? Ik open de plattegrond op mijn telefoon en zie iets waarop ik niet had durven hopen. De blauwe pijl die onze auto voorstelt, beweegt zich terug. Naar de kazerne.

De beheerder doet verbijsterd open. De salafistische buurman zegt: ‘We zijn klaar.’

De slaapruimte in de kazerne.

Waarom verandert hij zo onverwacht van koers? Mogelijk duurt het hem allemaal te lang - dat denkt mijn fixer. Misschien verkiest hij zijn eigen twee echtgenotes bij nader inzien boven een buitenlandse vrouw met zweetplekken in haar abaya. Misschien zien wij de situatie verkeerd en is hij van de stoere verhalen, terwijl hij oprecht een veilige slaapplaats wilde bieden.

Gaat dit eigenlijk alleen over mij als vrouw, of speelt hier nog meer? We zullen het nooit zeker weten. Maanden later zal een bevriende journalist, een man, Mokka bezoeken. Zijn bezoek begint met een hartelijke ontvangst door lokale strijders, maar eindigt even later met een intimiderende ondervraging en verbanning uit de stad. Je zou het bijna vergeten, maar machthebbers in Jemen zitten niet te wachten op buitenlandse journalisten die de grillige frontlijn bezoeken ten noorden van Mokka.

Dit is zeker: het is voorbij. Wat een opluchting. Althans: dat denk ik.

Gebonk op de deur

De salafistische buurman laat in mijn bijzijn drie strijders uit een smoezelige kamer trekken. Zijn persoonlijke lijfwachten, stelt hij. Hij wijst op de rotzooi. Veel minder mooi dan zijn huis. Dan drukt hij de sleutel van de deur in mijn hand. Als ik dat per se wil, mag ik in deze kamer slapen. Onder één voorwaarde.

Mijn fixer en chauffeur, de enigen die me in Mokka kunnen beschermen, mogen niet bij me blijven, ook niet op de gang; dat is haram. Ze worden maar liefst vijf verdiepingen lager ingekwartierd in het mediacentrum. De beheerder slaapt voor hun deur, zodat ze mij niet stiekem gezelschap kunnen houden. Handig is dit allerminst, maar daar valt weinig aan te doen.

Ik draai de deur van de kamer op slot.

Bedek een groezelig, beslapen matrasje met een meegenomen laken.

Denk nog maar eens: ziezo, dat is goed afgelopen. Val in slaap.

Door het open raam ruist de branding. De kazerne staat op loopafstand van de haven van waaruit de VOC in de 17de eeuw koffieplanten naar Nederland bracht. En dan, in de tweede helft van de nacht, beginnen de golven van de zee zich te vermengen met een heel ander geluid. Gebonk op de deur. Stemmen van jonge mannen. Strijders. Blijkbaar weten ze dat een vrouw, mogelijk de enige buitenlandse vrouw in Mokka, hier alleen in een kamer zit.

‘Doe open.’

‘Nu. Opschieten.’

Mijn fixer en chauffeur, de enigen die me hier kunnen beschermen, liggen vijf verdiepingen lager. Buiten gehoorsafstand. Mijn telefoon heeft hier binnen geen bereik.

Ze gaan weg, komen terug, proberen het opnieuw, anderhalf uur lang.

Bizarre gedachte: als hier nu een roedel soldaten binnenvalt, dan was ik beter af geweest in de blauwe kamer met alleen de salafistische buurman. Maar de wetten in Mokka blijken oeroud: daglicht verdrijft de dreiging. Zodra de zon opkomt, laten de strijders zich niet meer horen. Het ruisen van de zee neemt het over. Wanneer ik eindelijk de kamer durf te verlaten, wenden de mannen in het trappenhuis hun blik af.

Ana van Es voorin de auto als Jemenitische vrouw.

Botsing tussen twee islamitische culturen

Tien dagen later, nog steeds in Jemen, keer ik elke nacht terug naar de kazerne aan de Rode Zee. In dit land ben ik niet de enige met vreemde dromen. Dat blijkt als ik onderweg naar Sanaa word overgedragen aan een nieuwe fixer, tevens ambtenaar in de rebellenregering. Terwijl de auto voortploegt door de duistere hooglanden, maakt hij een grapje. ‘Ik zoek een tweede vrouw. Ik heb een droom gehad. Dat zij Europese is.’ Schalks: ‘Ik denk dat ik vannacht ga dromen dat zij Nederlandse is!’

Het wordt tijd om Jemen te verlaten.

Na zeventien dagen land ik in Amman, Jordanië. Alle vluchten uit Jemen worden in een speciale hangar aan een extra veiligheidscontrole onderworpen. De Jordaanse douanemedewerksters blijken moslim, maar dan in een verbijsterend blote uitvoering. Ze ogen wufter dan op het huwelijksfeest in Aden nadat de bruidegom was vertrokken. Ze dragen broeken. Hoofddoeken die alleen hun haar bedekken, niet hun halve lichaam.

In de rij voor de douane volgt een botsing tussen twee islamitische culturen. De Jordanese vrouwen geven hun Jemenitische zusters het bevel om alles uit te doen. Hun niqaabs in drie lagen. Hun ellebooglange handschoenen in vleeskleur en framboosroze, naar de laatste mode in Sanaa. Zelfs de abaya, het enkellange zwarte schild van elke Jemenitische, moet los. Nú. Waar alle mannen bij staan.

De vrouwen uit Jemen smeken. Ze voelen zich naakt met slechts een hoofddoek en de nog steeds allesbedekkende kleding die ze onder hun abaya dragen. Maar de vrouwen uit Jordanië weten van geen wijken. Ze zien in al die lagen stof geen religieuze verplichting, maar een veiligheidsrisico. Het geeft geen pas, maar ik zou ze wel willen zoenen.

In het toilet berg ik mijn eigen abaya op, schud mijn haar los. De grote verdwijntruc is voorbij. Amman, Jordanië, een van de meest gezapige steden in het Midden-Oosten, voelt na een bezoek aan Jemen aan als New York City. Deze reis heeft mijn blik op de Arabische wereld veranderd. Syrië, Irak, Libië, daar valt het reuze mee. In Europa aan de borreltafel realiseren we het ons niet, maar bezien vanuit Jemen gaan deze landen voorop in de vrouwenzaak, en zijn ze nog seculier ook.