Direct naar artikelinhoud
Marga Minco

P.C. Hooftprijs voor 98-jarige Marga Minco: Nederlandse stem van Europese oorlogsliteratuur

De P.C. Hooftprijs 2019 voor verhalend proza is toegekend aan de 98-jarige Marga Minco (pseudoniem van Sara Menco). De oeuvreprijs van 60 duizend euro zal niet, zoals gebruikelijk, in mei worden uitgereikt in het Haagse Literatuurmuseum, maar reeds in januari bij de schrijver thuis in Amsterdam, ‘gelet op de leeftijd en de gezondheid van de laureaat’.

Marga Minco in haar werkkamer.Beeld Joost van den Broek

De jury, onder voorzitterschap van Mathijs Sanders, stelt dat Marga Minco door de novelle Het bittere kruid (1957) de Nederlandse stem is geworden van de Europese oorlogsliteratuur. Haar verhalen zijn geworteld in haar leven, ‘waarin zich zoveel samentrekt op de jaren 1940-1945 en hun nasleep.’

De auteur van een bescheiden en indringend oeuvre (andere bekende titels zijn Een leeg huis uit 1967, De val uit 1983 en Storing uit 2004) won eerder de Vijverbergprijs, de Annie Romeinprijs en de Constantijn Huygensprijs. In 1986 schreef Minco het Boekenweekgeschenk De glazen brug, in 2010 werden haar verhalen verzameld in Achter de muur.

Arnon Grunberg, die werd beschouwd als een van de kanshebbers voor de prijs, laat per e-mail weten zeer ingenomen te zijn met de keuze van de jury. ‘Ik vind Margo Minco niet alleen een goede schrijver, maar ook een aardige, misschien wel bijzonder aardige vrouw’, schrijft Grunberg. ‘Ik gun haar deze prijs van harte en hoop dat haar oeuvre hierdoor nieuwe lezers vindt. Of oude lezers die gaan herlezen.’

Thomas Vaessens, hoogleraar moderne letterkunde van de Universiteit van Amsterdam: ‘De toekenning is vooral een heel terechte vraag om aandacht voor alles wat Marga Minco naast Het Bittere Kruid geschreven heeft. Vooral aan verhalen. Bijvoorbeeld in Meneer Frits en andere verhalen uit de vijftiger jaren.’ 

Mai Spijkers van uitgeverij Prometheus: ‘We zijn heel blij en Marga ook. Eerder waren er al tekenen dat ze de prijs zou krijgen, maar het heeft uiteindelijk toch nog dertien jaar geduurd. Om het te vieren, brengen we deze week nog een P.C. Hooftprijs-editie van Het bittere kruid uit. Die ligt vanaf vrijdag in de boekhandels.’

Marga MincoBeeld Joost van den Broek

Profiel Marga Minco

‘Je kunt beter één goede zin schrijven, dan een pagina uitweiden’
Boven in haar werkkamer, met uitzicht op de achterzijde van de huizen van het Oosterpark, zit Marga Minco achter haar elektrische schrijfmachine, en kijkt uit het raam. En dan ziet ze ineens terug hoe ze in april 1944 op een avond thuis voor het raam stond, en de glasgordijnen opzijschoof. ‘Ik staarde naar de donkere Sarphatistraat toen een groene overvalwagen langzaam kwam aanrijden. ‘Ga maar bij het raam weg’, zei mijn moeder.’

Dat werd het ontroerende verhaal ‘Naar buiten kijken’, iets langer dan één pagina, opgenomen in Achter de muur (2010), de verzamelde verhalen die 340 pagina’s beslaan. In enkele alinea’s schiet Minco van licht naar donker. ‘Per verhaal flikker ik een volle Albert Heijn-tas met eerdere versies weg’, zei ze in een interview. ‘Want je kunt beter één goede zin schrijven dan een pagina uitweiden.’

Die werkwijze heeft ze altijd gehad. In 1956 kwam Minco naar uitgever Bert Bakker met een heel klein pakje met papiertjes, en zei: ‘Dit is het manuscript.’ Waarop Bakker uitriep: ‘Maar lieve schat, daar kan ik niet eens een brochure van maken! Dat wordt misschien 40, 48 pagina’s, en dat kan ik als boek niet realiseren.’ Maar ze had niet meer, en was ook niet van plan meer te maken. Dat pakje bevatte de 22 sobere verhalen die tezamen de oorlogskroniek Het bittere kruid vormden, haar onvergetelijke debuut dat een ongekende bestseller werd.

Al in de oorlogsjaren was Minco daaraan begonnen. Het verhaal ‘De Lepelstraat’, over de eerste razzia die ze meemaakte, stamt oorspronkelijk uit 1942. Maar die versie raakte ze kwijt, ‘zoals iedereen van alles kwijtraakte in de oorlog.’

‘Er passeerden ons nu geregeld soldaten van de bezettingstroepen. We liepen er gewoon langs. ‘Zie je wel’, zei mijn vader, toen we al bijna thuis waren, ‘ze doen ons niets.’ En terwijl we voorbij het hekje van de buurman liepen, mompelde hij nog eens: ‘Ze doen ons niets.’

(uit: Het bittere kruid, 1957)

Marga Minco in 1967.Beeld ANP

Marga Minco wordt op 31 maart 1920 geboren als Sara Menco in een orthodox-joods gezin te Ginneken bij Breda. Ze begint in 1938 als film- en toneelcriticus bij de Bredasche Courant, schrijft daar ook haar eerste literaire stukjes, wordt in 1940 ontslagen en moet met haar ouders naar de Amsterdamse Jodenbuurt verhuizen. Wanneer op zekere dag een aantal mannen in lichte regenjassen de woning van de familie binnendringt en hun de opdracht geeft hun spullen te pakken en mee te komen, vraagt vader Minco of zijn dochter even de jassen wil halen.

De scène die dan volgt, heeft Marga Minco vele malen opnieuw moeten vertellen; aan schoolklassen, journalisten, lezers op literaire avonden. Hoe ze naar de gang ging, om dóór te lopen, de gang uit, het tuinpad af, poortje door, weg: ‘Ik bleef rennen tot ik op het Frederiksplein kwam. Er was niemand te zien. Alleen een hond liep snuffelend langs de huizenkant. Ik stak het plein over. Het was alsof ik alleen was in een verlaten stad.’

Door een toevalligheid ontsnapt, maar ook plotseling en finaal afgesneden van de vertrouwde wereld. Ze duikt onder (van haar onderduiknaam Marga Faes houdt ze de voornaam aan) en overleeft de oorlog, tot haar eigen verbazing. Van haar directe familie (ouders, broer, zus) komt niemand terug.

In 1945 huwt ze de dichter-vertaler Bert Voeten met wie ze twee dochters krijgt, en werkt in de jaren erna in haar eigen tempo (‘Een boek moet zijn tijd hebben. Ik werk langzaam’) aan haar verhalen. Soms zijn die absurdistisch, zoals dat over Meneer Frits die een gat in zijn achtertuin laat graven, zo diep dat hij aan de andere kant van de aarde wil uitkomen, een verlangen waardoor hij echter ook zichzelf kan kwijtraken. Dikwijls zijn haar verhalen ingetogen. Maar altijd getuigen ze, vrij van pathos, van de breekbaarheid van het bestaan.

Marga Minco presenteert het Boekenweekgeschenk in 1986.Beeld ANP

Minco schept een bescheiden oeuvre met titels die vaak worden herdrukt, waaronder De andere kant (1959), Een leeg huis (1966), De val (1983), het Boekenweekgeschenk De glazen brug (1986), de verzamelde verhalen Achter de muur (2010), en de keuze uit eigen werk Na de sterren (2015).

Tot de frivolere uitstapjes behoort het gedicht dat Minco in 1973 bijdroeg aan Elf gedichten voor Piet Keizer, een ode aan de vermaarde linksbuiten van Ajax, met zijn ‘merkwaardige ogen die altijd ernstig kijken,/ ook als hij schouderkloppen inkasseert./ Een serieuze voetballer, geloof ik./ Ik herken hem zonder dat ik hem/ op de rug heb gezien,/ ik wéét het:/ dat is Piet Keizer.’ Tijdens het afgelopen WK voetbal kreeg Minco in juni de vraag of er nu ook een voetballer is die zij een vers waard zou achten. Haar besliste antwoord: ‘Nee, er is in binnen- en buitenland geen voetballer meer die me zo zou kunnen boeien als indertijd Piet Keizer.’

Tien jaar geleden schreef ze de drie pagina’s van het titelverhaal ‘Achter de muur’, over die keer in de oorlog dat ze met haar vader ’s avonds sigaren ging kopen, nabij het Tropenmuseum. Al in de winkel stak hij er een aan. Door de stille straten van de bezette stad wandelden ze terug. Tientallen jaren later zoekt de auteur de sigarenzaak op, maar treft een dichtgemetselde ondergevel aan, en blijft daar aangedaan staan, ‘vlak voor de stenen muur, waarachter de geur van een pas opgestoken sigaar voorgoed moet zijn blijven hangen.’ Het vluchtige moment is geconserveerd. De herinneringen zitten achter een muur, het hele leven is een geur die vervliegt. Maar in een verhaal kan zelfs een geur terug worden gehaald.

‘Telkens als mijn moeder mij later vertelde wat de weegschaal aanwees bij mijn geboorte, leek ze het te hebben over iets wat ze bij de kruidenier had gehaald – ‘krap drieënhalf pond!’ – of uitgezocht in de kassen van een bloemisterij: ‘Je was een kasplantje’. ‘Wat voor plantje’, vroeg ik een keer. ‘Een maarts viooltje’, zei mijn moeder.

(uit het verhaal ‘Namen’, 1979).

De openingswoorden van haar voordracht tijdens de Nationale Herdenking op 4 mei 2008: ‘Op een dag als deze, moet ik, al meer dan een halve eeuw lang, terugdenken aan de dag van 4 mei 1940, toen ik, nog jong en onbezwaard, tegelijk met mijn vader de deur uitging.’ Een zonnige dag was dat, niets aan de hand. Maar tien dagen later zou Breda worden geëvacueerd, en was de Joodse verslaggeefster niet langer gewenst op de krantenredactie.

De verteller van het verhaal ‘Een ogenblik’ uit Storing (2004) ziet op straat een echtpaar met kind dat een wit kraagje om de hals heeft, ‘met kleine steekjes gehaakt. Door iemand die van een geduldig werkje hield.’ Nieuwe regel. ‘Zoals mijn moeder. Ze had een haakperiode.’ Waarop één alinea volgt, een herinnering, een intiem en huiselijk ogenblik dat voorgoed verdwenen leek, maar dat door de verwoording – even kalm als aangrijpend – wordt gered. Dat is de stille kracht van Marga Minco’s proza.

Profiel Marga Minco
Beeld Joost van den Broek

‘Voor mij zal WO II nooit verleden tijd worden’

Marga Minco geeft geen interviews meer, maar gaf de Volkskrant in 2015 wel de gelegenheid haar een achttal vragen voor te leggen. Over het maken van aantekeningen, korte verhalen en ouder worden.