Direct naar artikelinhoud
interviewSylvia Hubers

Sylvia Hubers maakt met haar met haar korte proza zware onderwerpen draaglijk

Geestig en wendbaar zijn de proza-miniaturen of handpalmverhalen van Sylvia Hubers, die ook zware onderwerpen draaglijk kan maken. ‘Ik worstel ergens mee, en doordat het een vorm krijgt, neemt het een andere kleur aan.’

Sylvia Hubers in HaarlemBeeld Marie Wanders

Komt een vrouw bij de dokter, om de uitslag van een onderzoek te vernemen.

‘Toen de dokter zei dat ik geen gezwel had en ook geen hartfalen of levercirrose, en dat ik als ik geen gekke dingen deed wel honderdeneen zou kunnen worden, zakte de moed me in de schoenen.

Ik wist dat ik zou moeten springen en juichen, dat ik mijn man moest bellen, proosten in de stad met wildvreemden, een tuiltje bloemen in mijn kamer zetten, appeltaart eten.

Een hele lap leven hing voor me. Ik zag die lap daar hangen  en wat ik er allemaal mee zou moeten doen! Touwladders beklimmen, plooien rechtstrijken, vlekken wegwerken, oneindige, lege vlaktes doorkruisen…

Ik moet die lap niet zien. Haal die lap weg!

En geef me honderdeneen miljoen momenten van nu en hier.’

Zo gaat een van de 149 microverhalen waar schrijver-dichter Sylvia Hubers (Sassenheim, 1965) het patent op heeft, en waarvan een nieuwe verzameling is verschenen: Wat als we niet waren betoverd. Korte teksten, verrassende wendingen, confrontaties, en slotregels die je laten lachen of nadenken. Het is een raadsel dat iedereen wél A.L. Snijders kent, de coryfee van het ZKV oftewel Zeer Korte Verhaal, maar nog te weinig lezers de weg naar de bundels van de Haarlemse Hubers hebben gevonden.

Aan haar ligt het niet. Ze treedt regelmatig op in Utrecht bij de ‘Vorlesebühne’ in de molen De Ster, of laatst bij een programma van de Haarlemse Dichtlijn in een cel van de voormalige Koepelgevangenis. Tevoren is ze altijd zenuwachtig, maar dat hoort erbij. Is ze eenmaal begonnen, dan wordt het leuk. Keuze genoeg, uit de nieuwe collectie, of uit de vorige, Hier moet ik ingrijpen (2015): ‘Vandaag wel drie keer vergeten aan iemand ‘Hoe gaat het met jou’ te vragen. Alle drie keren kreeg ik wel een antwoord.’

‘Zo gaat het toch vaak?’, zegt Hubers verlegen lachend. Het is laat in de middag. We zitten in haar gerieflijke werkkamer, waar de boeken keurig in het gelid staan en de lange rij aantekenboeken bewijst dat ze veel méér schrijft dan publiceert. ‘Alle stukjes komen uit één zin voort. De eerste. ‘Mijn depressie en ik, we kunnen nog steeds door één deur.’ En daar volgt de tweede zin uit: ‘Soms wil mijn depressie door de artiesteningang, maar dan zeg ik: ‘Nee…’ en dan gaan we gewoon door de voordeur of door de achterdeur of door het dakraam naar binnen.’

‘Aan dat stukje werk ik dan, tot aan de laatste alinea.’ Dat werd deze: ‘Je kunt behoorlijk gehecht raken aan een depressie. Meer nog dan een kat blijft de depressie altijd aan je zijde. Je kunt ervan op aan dat ze, als je ’s morgens wakker wordt, of als je ’s avonds thuiskomt, er nog is.’

Hubers: ‘Vroeger noteerde ik ingevingen op papiertjes en die bewaarde ik in een doos. Maar op een gegeven moment merkte ik dat die doos nooit openging. Nu ga ik ervoor zitten, meestal is dat ’s avonds. Wachten tot er iets komt. Als het buiten donker is en stil, heb ik een beetje het idee dat de wereld van mij is.’ Het gedicht ‘Wat is nou de nacht’ dat ze vorig jaar schreef ter gelegenheid van de Nacht van de Poëzie, eindigt met de regels: ‘Ik wil dat het overdag/ een beetje nacht is:/ de blinden naar beneden/ en ’s nachts een beetje dag:/ de schemerlampen aan’. De tekening die Ursula Heerma daarbij maakte, prijkt nu op het omslag van Wat als we niet waren betoverd.

Waar het schrijven begonnen is? ‘In jeugdhonk Babylon in Woerden, de plaats waar ik ben opgegroeid. Ik was 18 en enthousiast over podiumdichters die ik daar zag: Adriaan Bontebal die me meteen het podium op trok, en Willem Woelwater. Zij maakten zelf kleine boekjes, en dat ben ik toen ook gaan doen. En blijven doen, ook toen ik na twee jaar was gestopt met de opleiding tolk-vertaler Engels. Ik wilde niet de rest van mijn leven met mijn neus in de boeken zitten. Want dat zat ik tóch al. En in plaats van dienstbaar zijn, wilde ik zelf te graag gedichten en verhaaltjes schrijven, en daarmee optreden.

‘Wel heb ik allerlei andere baantjes gehad. Het laatste was in een feestwinkel in Amsterdam-Osdorp, dat was een leuke baan; vaak blije jonge vaders in de zaak, of mensen die een thema-feest gaven en dan ging ik met ze meedenken. Daar werd mijn contract niet verlengd. De tekst ‘Feestdagen in aantocht’ uit 1989, toen ik in een speelgoedwinkel werkte en het Sinterklaastijd was, draag ik nog weleens voor: ‘Daar kwam de broer van de vriend van mijn/ overbuurjongen voorbij./ Hij lachte en vroeg om een/ inpakpapiertje. Vroeg mij./ Voor zijn kadootje./ Hoei, dacht ik./ En ook een/ tasje erbij?

Hubers: ‘Ik begin te schrijven, en ben nieuwsgierig naar wat er komt. Ik weet tevoren niet wat de laatste zin zal worden. Zou ik dat wél weten, dan is het als bij een schroefje dat te vaak is aangedraaid; dan wordt het lam. Van de 25 keer draait het 24 keer niet op een goede tekst uit, bij mij. Maar die ene keer is het raak.

Sylvia Hubers in HaarlemBeeld Marie Wanders

‘Aan schrijvers wordt vaak gevraagd: ‘Waarom schrijf jij geen roman?’ Of ze zeggen: ‘In zo’n stukje van jou zit een roman van 375 bladzijden verborgen.’ Daar heb ik dan geen antwoord op, zoals op de meeste vragen van de meeste mensen. Maar ik zit dan wel op een wedervraag te broeden, en die komt er in zo’n stukje uit: ‘Waarom doet een romancier niet wat meer moeite, want dan kan hij een subliem miniatuurtje van 375 woorden maken.’

‘Ik weet het: kort proza, en zelfs korte verhalen zijn commercieel niet interessant. Maar het is zo’n mooi genre. Mensen kunnen onderweg naar hun werk of ergens in een rij een paar verhaaltjes lezen, en hebben dan de rest van de dag om er af en toe aan te denken.’

Hubers schrijft dan geen romans, maar al die stukjes bij elkaar brengen wel een karakter in beeld. Ze vormen een logboek van associaties en overwegingen van een persoon die zich blootgeeft. ‘Dat moet, anders wordt het niks. En als een tekst er goed bij staat, schaam ik me niet voor wat ik meedeel. Ik worstel ergens mee, en doordat het een vorm krijgt, neemt het een andere kleur aan. ‘Mijn depressie en ik kunnen samen goed door één deur’, dat geeft meteen enige verlichting. Door er iets mee te doen, kom ik er anders uit dan ik er inging. Dat is niet: van je af schrijven, want dan gaat het weg. Als ik bepaalde aandoeningen, angst of verdriet, heel intens voel, dan gebeurt er iets mee in een tekst. Als het is gelukt, vind ik het de moeite waard om het te delen.’

‘Dankzij jou besta ik nog’, hoor ik mij daarnet tegen mijn man zeggen. Maar dat is ook maar een aanname. Als ik mijn man niet was tegengekomen, had waarschijnlijk een andere man mij gered. Of had niets mij gered. Dat kan ook. Er zijn meer mensen die nooit zijn gered, maar die nog wel bestaan. Er zijn zelfs mensen die erom smeken niet gered te hoeven worden. Er mooie liedjes over zingen  en dan doodgaan. Dat wel.’

Hubers: ‘Mijn man heeft voor dat redden van mij niets hoeven doen. Hij is heel vrolijk en goedgemutst, totaal niet depressief. Hij verstaat de kunst om in het nu te leven. Vóór hem heb ik wel vrienden gehad met wie óók iets aan de hand was, en dan trek je elkaar nog dieper de ellende in.

‘Voor mij is er eigenlijk van alles in het leven waar ik niet tegen kan. Lawaai bijvoorbeeld. Had ik als kleuter al last van. Op de kleuterschool, daar is het niet pluis. Op klassenfoto’s zie ik mij schichtig in een hoekje staan. Niet gelukkig. En later had ik baantjes die mislukten: in een speelgoedwinkel, Albert Heijn, een Melkertbaan bij de brandweer, bij de thuiszorg, in een café waar ik zelf kon bepalen wanneer we sloten en dat was niet goed voor mijn gezondheid, met als dieptepunt de dag dat ik een hele fles wodka achter de kiezen had. Ja, uit die tijd stammen ook de regels uit het gedicht ‘Met rode port’ uit mijn officiële debuut uit 2003, Men zegt liefde: ‘Intussen zou ik mij liever/ ín de fles bevinden/ dan hier in alle/ aanwezigheid buiten.’

‘Dan waren er nog relaties die mislukten, en dat alles leidde tot burn-out en depressie, en daar heb ik veel over geschreven. Vandaar ook die reactie bij de dokter, nadat hij heeft gezegd dat ik honderdeneen kan worden, dat de moed me in de schoenen zakte. Levenslust, blij zijn dat ik leef, dat moet ik cultiveren, omdat dat gevoel er niet vanzelf al is.

‘Elke dag ergens moeten komen opdagen, en niet in mijn cocon kunnen, daar word ik zenuwachtig van. Het was schrikken toen ik in 2009 tot Stadsdichter van Haarlem werd gekozen, maar omdat ik nu eenmaal de nominatie had aanvaard, vond ik dat ik niet kon weigeren. Toen heb ik veel geschreven en moest ik ook zichtbaar zijn. Maar ik voelde me ook verbonden met de stad waar ik nu vijftien jaar woon. In mijn tijd hoefde de burgemeester niet beveiligd te worden. Het schokkendste was dat zijn ambtsketen een keer gestolen bleek.’ (lachend) ‘Nou, en daar schrijf je dan een slecht gedicht over.’

Inmiddels is de avond gevallen. De schemerlampen zijn aan. ‘Het gaat mij nu goed: in de ochtend doe ik het huishouden en luister radio. In de avond ga ik schrijven. En als het me lukt om iets te betrappen en te vangen in woorden, dan bezorgt me dat een geluksgevoel. ‘Blikjes’ behoort tot mijn favoriete teksten, die lees ik ook altijd graag voor.’

‘Met mijn moeder liep ik langs een sportveldje. ‘Kijk,’ wees ze, ‘mooi hè.’ De berm langs het pad lag bezaaid met bierblikjes, allemaal groen. Het waren er zoveel dat het geen lelijk zwerfafval meer was, maar bijna een mozaïek van gras en blik in vele schakeringen van groen. Mijn moeder, die normaal herriemakers en vervuilers wel eens met grof geschut van de brommer zou willen schieten, keek opgetogen naar al dat fraais in de berm. Raar, dacht ik, één blikje zou lelijk zijn, maar een heleboel tegelijk zijn samen iets moois. Misschien schuilt daar wel een gevaar in, dat iets lelijks in groten getale ineens heel mooi kan zijn.’

Sylvia Hubers: Wat als we niet waren betoverd

Prometheus; 168 pagina’s; € 19,99.

Sylvia Hubers: Nachtschaak

Hinderickx & Winderickx; 11 pagina’s; € 18,-.

Cover Wat als we niet waren betoverd

CV

1965: geboren in Sassenheim

1988: Doodskreten worden graag gehoord (verhalen)

2003: Men zegt liefde (gedichten)

2005: Terug naar de apotheker (gedichten)

2009: Vandaar dit huwelijksleven (verhalen)

2009-2013: Stadsdichter van Haarlem

2010: Drinkgedichten

2011: God gaf ons apparaten (verhalen)

2013: Niet over het Spaarne! (stadsgedichten)

2015: Hier moet ik ingrijpen (verhalen)

2018: Wat als we niet waren betoverd (verhalen)