Direct naar artikelinhoud
Column

Ik kon mijn zoon niet slaan, want hij is 17 en veel sterker dan ik

In één van de vele Helmersstraten stond ik bij de oudpapierbak kartonnen dozen weg te gooien. Dat klinkt eenvoudiger dan het is: ze zijn bijna altijd te groot voor de vulklep, dus moeten ze eerst opengescheurd en/of platgetrapt worden.

Driftig stond ik op het karton te stampen (waarom verpakt Bol.com toch elke tandenborstel in een enorme verhuisdoos?) toen er een jongetje van een jaar of 8 aan kwam lopen met een grote rieten mand in zijn armen. Hij liep snel – door het gewicht van de mand werd het nét geen rennen – en keek af en toe schichtig achterom.

Wilt u dit verhaal liever beluisteren? Hieronder staat de door Blendle voorgelezen versie.

Hijgend zette hij de mand neer bij de vuilcontainer naast de papierbak. Er zat speelgoed in. Een pluchen konijn, een plastic eenhoorn, een houten hijskraan, een felgekleurde xylofoon...alles was in goede staat, net als het jongetje zelf. Hij droeg een wit bloesje met een blauwe wollen slip-over boven een nette spijkerbroek, en zijn donkere haar was in een fris kuifje gekamd. Hij zag eruit alsof hij bij oma op bezoek ging, maar zijn grote bruine ogen stonden woedend.

Hij trok de klep van de vuilcontainer open en begon, telkens achterom kijkend, het speelgoed erin te werpen. Daar ging het konijn, daar ging een geplastificeerd prentenboekje, handenvol Duplo...met een doffe dreun sloot hij achter elk stuk speelgoed de klep. ‘Wat doe je nou?’ vroeg ik. ‘Dat is toch zonde! Als je het niet meer wilt hebben, moet je het aan een ander kindje geven.’

Hij smeet de hijskraan in de vulklep. ‘t is tóch niet van mij’ zei hij schor. ‘t is van m’n broertje. Hij is een hele erge lul’. Beng, daar ging de klep weer dicht. ‘Bastiaan, godverdomme!’ hoorde ik roepen. Vanuit een voordeur tegenover de vuilcontainer kwam er een man aangerend. Bastiaans vader, onmiskenbaar, met dezelfde boze bruine ogen.

Hij greep zijn zoon en gaf hem met de vlakke hand een pets tegen het achterhoofd. Het jongetje begon te gillen als een brandalarm. Terwijl hij krijste trok de vader de vulklep van de vuilcontainer open, en keek er machteloos in. ‘Godverdomme, Bastiaan...’ zei hij nog eens. Met één hand greep hij de halflege rieten mand, en met de andere trok hij het brullende kind mee, het huis in.

Wat fijn dat mijn kinderen niet meer klein zijn, dacht ik. Toen ik thuiskwam, bleek mijn eigen zoon in de huiskamer met een luchtbuks op een brandende kaars geschoten te hebben. De nieuwe bank was overdekt met kaarsvet. Maar ik kon mijn zoon niet slaan, want hij is 17 en veel sterker dan ik.