Direct naar artikelinhoud
ColumnSheila Sitalsing

Bewoners van Sint Maarten zijn het slachtoffer van Nederlandse ‘zorgvuldigheid’

Bewoners van Sint Maarten zijn het slachtoffer van Nederlandse ‘zorgvuldigheid’

Op 6 september 2017 trok het oog van Irma, de vierde tropische cycloon van het Atlantische orkaanseizoen 2017, over Sint Maarten. Categorie 5. Zo wreed hadden ze het zelfs daar, waar toch heel wat Debby’s, Lenny’s en Hugo’s overheen zijn geraasd, nog niet meegemaakt. En toen Irma klaar was, was bijna alles stuk.

We wisten al, van filmpjes en reportages en gewoon uit de lokale krant, dat veel mensen zelf hun woningen hebben opgelapt en er op hoop van zegen weer in zijn gaan wonen. En dat daarnaast een hoop huizen van de armste mensen, mensen zonder geld en zonder verzekeringen, nog bedekt zijn met blauw zeil, als tijdelijke vervanging voor het weggewaaide dak, een tijdelijkheid die al langer dan een jaar duurt. Woensdag zette de Nederlandse Rekenkamer de zaken op een rij, 15 maanden en 550 miljoen euro Nederlandse wederopbouwhulp later: ‘Er is met het geld uit het hulpfonds nog geen dak op het eiland hersteld’.

Voor geïnteresseerden in de kloof tussen maakbaarheidsidealen en uitvoeringspraktijk is Sint Maarten een mooie casus. Aan dat eerste was geen gebrek in de eerste dagen na de ramp. Nederland rukte uit met noodhulp om de Rijksgenoten, verweesde Nederlanders aan de andere kant van de oceaan, bij te staan. Er vielen grote woorden, want dit kon toch niet, al die mensen die alles kwijt zijn, en dat in ons koninkrijk.

Noodreparaties lijken simpele business, maar, zo schrijft de Rekenkamer, de schade aan huizen van mensen die geen middelen hadden, bleek groter dan het tehulpschietende ministerie van Koninkrijksrelaties hier aanvankelijk had begroot. Er waren geen materialen en er waren geen aannemers. Toen ‘werd besloten het aantal te herstellen huizen bij te stellen van 500 naar 75.’  Want als je het doel niet haalt, kun je harder lopen, maar je kunt natuurlijk ook de doelpalen naar je toe halen.

Na de noodfase kwam de wederopbouw. Wederom vielen er ontroerende woorden aan deze kant van de oceaan, vergezeld van grote gebaren. Nederland gaf 550 miljoen euro voor orkaanbestendige herbouw, voor herstel van de nutsvoorzieningen en voor de bouw van een nieuw hospitaal.

Omdat gevreesd werd dat het geld de daklozen nooit zou bereiken als het eerst langs het corrupte deel van de politieke elite op Sint Maarten zou moeten – geen gekke vrees –  werd de Wereldbank ertussen geschoven. Die is enorm hard aan het werk, vindt de Wereldbank zelf. Met protocollen en regels en pakketten van eisen die zo krankzinnig makend zijn, dat van de 550 miljoen hulpeuro’s tot dusver een handvol tientjes is uitgegeven.

Francine Giskes van de Rekenkamer sprak gisteren eufemistisch van ‘een vrij ingewikkelde structuur’ en van het ontbreken van mensen op Sint Maarten ‘die alle regelarij tot een goed einde kunnen brengen’.

Het is verleidelijk om boos te worden op de Wereldbank. Maar de papierwinkel is er omdat de Nederlandse hulpgever geobsedeerd is door het begrip ‘zorgvuldigheid’. Met een royaal gebaar geld beloven en het vervolgens onmogelijk maken voor de kwetsbaarsten om het geld op te kunnen halen: je kunt er allerlei lelijks over zeggen, maar het is wel een uiterst voordelige manier van hulpverlening. Staatssecretaris Knops van Koninkrijksrelaties legde onlangs in de Tweede Kamer nog trots uit dat er in Sint Maarten sprake is ‘van een continuüm van hulp’.

Als het straks weer gaat waaien, hebben de mensen die zich onder een blauw zeil zitten te behelpen één geruststellende zekerheid: het geld wordt zorgvuldig besteed.