Direct naar artikelinhoud
boekrecensiemijn eerste moord

In Mijn eerste moord heeft de dood het druk (vier sterren)

Geen enkel verhaal in de bundel van Martin Michael Driessen eindigt zoals de klassieke toonzetting in eerste instantie doet vermoeden.

In Mijn eerste moord heeft de dood het druk (vier sterren)
Beeld Deborah van der Schaaf

‘De dood is dom’, denkt een personage uit de verhalenbundel van Martin Michael Driessen (1954). De man heeft een schipbreuk overleefd, een Japans strafkamp, twee atoombommen, een vliegtuigcrash en een haaienaanval, maar lijkt nu reddeloos verloren nadat hij tijdens een solotochtje van zijn zeilboot is gedoken en te laat beseft dat hij de zwemtrap niet buitenboord gehangen heeft.

Centraal in Mijn eerste moord staat de dood, die dom moge zijn, maar vooral ook ongeduldig is; stellig duikt hij in het begin van een verhaal al op, alsof hij geen tijd heeft netjes tot het einde te wachten. Hij komt op vermomd als een zakelijke mededeling: ‘Menno was met zijn motorfiets vlak bij de jachthaven dodelijk verongelukt op de N207’ of ‘Op de eerste dag was hij in een ravijn gestort’. Meer woorden worden er doorgaans niet aan vuil gemaakt. Bij Driessen heeft de dood het druk, hij heeft een rol in bijna elk verhaal en moet in de novelle ‘Een ware held’ (ook in de bundel opgenomen) extra gemeen uit de hoek komen.

De Italiaanse broers Beppo en Luigi staan in de rij voor de decimage, een strafmaatregel uit de Romeinse tijd voor troepen die zich in de strijd laf hebben gedragen: elke tiende man wordt doodgeschoten. De soldaten zijn weggerend voor een lawine en hun wrede generaal besluit dat dit keer elke vierde man wordt geëxecuteerd. De slimme Beppo slaat aan het rekenen. Als hij en Luigi naast elkaar in de rij gaan staan betekent dat in ieder geval één van hen beiden overleeft. Maar de kans dat een van hen sterft is half om half. Ze kunnen ook uit elkaar gaan staan, met drie man tussen hen in. Dan is er driekwart kans dat ze allebei blijven leven en een kwart kans dat ze beiden doodgaan. Luigi snapt er niets van. ‘Beslis jij het maar’, zegt hij huilend tegen zijn broer. ‘Jij besluit toch altijd alles.’ Dat laatste zinnetje is cruciaal, blijkt zodra de dood heeft afgeteld en het verhaal een onverwachte twist krijgt.

Dat verrassingseffect is kenmerkend voor Driessen, die met zijn robuuste verteltrant een bijna mythische sfeer verleent aan zijn verhalen (die zich vaak afspelen in tijden die zich daar ook goed voor lenen: de Eerste en Tweede Wereldoorlog, Polen anno 1791, de tijd van Napoleon en die van de oude Grieken) alvorens er een modern-ironische zwiep aan te geven. Geen enkel verhaal eindigt zoals de klassieke toonzetting in eerste instantie doet vermoeden.

Dat geldt ook voor Aquis submersus, een novelle uit 1876 van de Duitse schrijver Theodor Storm, die Driessen voor deze bundel degelijk en fris vertaald heeft. En hoewel het op z’n negentiende-eeuws wemelt van geurende heidekruiden, diepe karresporen en helder lijstergezang heeft het geheel iets tijdloos, net als de verhalen van Driessen zelf. Het blijkt dat we al lezende zijn klaargestoomd voor Storm: ontvankelijk voor romantiek, plotwendingen, vreemde voorvallen en de rondwarende dood is Aquis submersus haast een pageturner. Het draait allemaal om een schilderijtje van een overleden jongetje: ‘Uit het tere gezichtje sprak behalve de verschrikking van de dood ook, als om hulp smekend, een laatste spoor van lieflijk leven’. Wie is dat jochie? Waarom hangt zijn afbeelding naast die van een ‘duistere, zwartbehaarde man’? En waar staan de letters C.P.A.S. in de hoek van het schilderij voor?

Dankzij Driessen zal Storm weer gelezen worden. En mochten de buitengewone verhalen van Driessen onverhoeds in de vergetelheid raken dan is het hopen op een schrijver die, over een eeuw of wat, Mijn eerste moord oppakt en denkt: dit moet weer gelezen worden.

In Mijn eerste moord heeft de dood het druk (vier sterren)

Martin Michael Driessen: Mijn eerste moord en andere verhalen

Van Oorschot: 251 pagina’s; € 19,99.