Direct naar artikelinhoud
Column

Mijn zoon kwam op een dag thuis en wilde wapenhandelaar worden

Mijn zoon kwam op een dag thuis en wilde wapenhandelaar worden

Mensen hebben het er vaak over dat kinderen door reclames allerlei verderfelijk plastic speelgoed willen en eisen. Mijn zoon (8) wil door reclames die hij herhaaldelijk op tv heeft gezien, gaan werken bij Defensie. Dit vertelde hij me onlangs. ‘Mama, ik wil werken bij Defensie.’

Daar schrik je toch even van als honderd procent gutmensch, als linkse pacifist, als ouder die zelf al een vrij specifieke carrièrewens voor haar zoon had geformuleerd nadat hij een keer met belangstelling naar een aflevering van Het Klokhuis over de hyperloop had gekeken: ‘Ga jij later lekker in Delft studeren en dan met andere onderzoekers aan de hyperloop werken?’ Hij knikte vagelijk, meende ik, maar kort daarna wil hij dus bij Defensie.

Je moet de carrièrewensen van je kinderen niet al te serieus nemen, ik bedoel, de afgelopen vier jaar wilde hij nog profvoetballer worden, maar ik schrok toen zijn Defensiewens al gauw concreter werd en hij thuiskwam met: ‘Ik wil wapeninkoper worden.’

Zo zit je met een baby in je armen die je aanstaart met de liefste blauwe ogen van de wereld, en zo zit je in diezelfde prachtige ogen te kijken en komt de tekst ‘Ik wil wapeninkoper worden’ uit datzelfde kind.

‘Je weet dat wapens mensen doodmaken, hè?’, zei ik. Ja, dat wist hij. ‘Waarom wil je dan iets met wapens doen?’ ‘Omdat ze in oorlogen toch nodig zijn', zei hij. ‘Maar oorlogen zijn verschrikkelijk’, zei ik. ‘Maar er ís wel altijd oorlog’, zei hij. ‘Als er nou geen oorlog meer zou zijn, zouden er ook geen wapens meer nodig zijn’, zei ik.

Hij keek me aan met een meewarige blik die exact uitdrukte: mama, dacht je nou echt dat er ooit geen oorlog meer zal zijn? Een blik die overigens volledig gelijk had.

Ik gooide het over een andere boeg: ‘Oké, maar waarom moet jij degene zijn die wapens inkoopt om mensen mee te vermoorden?’ ‘Iemand moet het doen’, zei hij. In het moment stilte dat ik liet vallen, voegde hij daaraan toe: ‘Als ik het niet doe, doet iemand anders het zeker.’

Het was allemaal waar, en ik voelde me ineens behoren tot de groep ouders, over wie ik vaak had gehoord, die hun kinderen streng verboden om ballerina of poëet te worden omdat zij heilig geloofden in een vaste baan op een kantoor. Waar bemoeide ik me eigenlijk mee? Met mijn denkbeelden.

Van onze discussie was kennelijk toch iets blijven hangen, want de volgende dag zei hij uit zichzelf: ‘Ik heb ook iets anders bedacht wat ik graag wil worden. Sportjournalist.’

Ik brak nog net niet de tent af van vreugde, want ik had bedacht dat ik hem niet meer ging beïnvloeden, maar ik keek wel heel blij. Op een subtiele manier.

Geen droog brood mee te verdienen natuurlijk, maar een kniesoor die daarop let.