Direct naar artikelinhoud
columnIbtihal Jadib

Welke ruimte gunnen we elkaar voor het delen van ervaringen en gedachten?

Ibtihal Jadib.Beeld Valentina Vos

Dit is de eerste column die ik weer schrijf nadat mijn stuk ‘Heilige huisjes’ twee weken geleden verscheen. Nou, dat viel niet mee. Nederlanders worden boos als je Bach afkraakt, Marokkanen gaan brullen als je over hun ouders begint. Ik geef het u maar mee, wellicht komt het ooit van pas. Mij is van verschillende kanten gevraagd te stoppen met schrijven over Marokkanen. Velen zien mij als een nest-bevuiler, een afvallige die, getrouwd met een Nederlander, haar eigen afkomst verloochent om in het gevlij te komen bij Nederlanders.

Welke ruimte gunnen we elkaar voor het delen van ervaringen en gedachten? Ik schreef dat kinderen van Marokkaanse immigranten het zelf moesten uitzoeken. Is die gedachte echt zo onaanvaardbaar? Onze ouders moesten in den vreemde roeien met de riemen die ze hadden, en helaas hadden ze er niet zo veel. Marokkaanse kinderen hebben zichzelf wegwijs moeten maken in het onderwijssysteem, om maar een voorbeeld te noemen. Dat was niet omdat onze ouders niet deugen, maar omdat ze het zelf ook niet wisten. Omdat ze het al moeilijk genoeg hadden. In veel gevallen werd er gekeken naar de oudste broer of zus. Zo heeft mijn oudere zus mijn koers bepaald. Zonder haar was ik nooit naar het vwo gegaan. Maar omdat zij ging, ging ik ook. Vervolgens haalde mijn zus het in haar hoofd om in de grote stad te gaan studeren. Dat was toen nog opzienbarend, maar dankzij haar kon ik volgen.

Kinderen van Marokkaanse immigranten hebben de post van hun ouders vertaald, met de woningcorporatie gebeld, de belastingaangifte gedaan, bij gesprekken met de huisarts gezeten als tolk, enzovoort. Op de vraag welke studie ik moest kiezen, hoe ik moest solliciteren, hoe ik mijzelf moest ontwikkelen om te functioneren in de samenleving hadden mijn ouders geen antwoord.

Veel kinderen zijn goed terechtgekomen. Er is in korte tijd een grote, succesvolle voorhoede ontstaan van Marokkaanse Nederlanders. Er is een bescheiden middenklasse ontstaan die het uitstekend doet en daarna is er een hele tijd niets tot we aankomen bij een grote groep waarmee het nog niet goed gaat. Waar de problemen generatie op generatie worden doorgegeven. Daar liggen veel oorzaken aan ten grondslag en de opvoeding is er een van. Daar moeten we over kunnen praten. Ik zal bij mijn kinderen ook fouten maken, maar ik hoop dat zij dat tegen mij kunnen zéggen en mij niet op een voetstuk plaatsen.

Ik schrijf over Marokkanen omdat ik zelf Marokkaans ben. Én Nederlands. De vermenging van mijn identiteiten is ingewikkeld. Nog steeds. Het is telkens zoeken naar wie ik ben, waarom ‘wij’ bepaalde dingen op een bepaalde manier (moeten) doen en wie ‘wij’ zijn. Wij als Nederlanders, wij als Marokkanen en wij als samenleving.

Misschien is er nog één generatie nodig om de boel glad te strijken. Onze zonen zullen niet meer vaker dan autochtone Nederlanders worden aangehouden, onze dochters zullen niet meer worden bespuugd omdat ze een hoofddoek of juist een kort rokje dragen, sollicitatiebrieven met een rare naam belanden niet meer in de prullenmand, meisjes worden gelijk behandeld als jongens, op de werkvloer voelen alle collega’s zich op hun plaats en de islam is soepel ingepast in de westerse maatschappij. Onze kinderen zullen de magische formule uitvinden waarmee ze alle Marokkaanse tradities in stand houden terwijl ze plezierig in de samenleving opgaan. Iedereen zal vol bewondering naar elkaar kijken en zeggen: ‘Wat ben jij een leuk mens!’

Ik geloof alleen niet in sprookjes, dus ik schrijf nog even door.