Direct naar artikelinhoud
Column

We hebben niet het geld, en ook niet de beauty, maar we hebben elkaar

We hebben niet het geld, en ook niet de beauty, maar we hebben elkaar

In de groentewinkel stond ik zó te twijfelen wat ik nu weer op tafel zou zetten voor twee onwillige peuters en een man die huzarensla eigenlijk de enige acceptabele groente vindt, dat de vrouw van de groenteboer zei: ‘Dan neem je toch gewoon kant-en- klare stamppot? We hebben d’r ook met worteltjes, die is lekker zoet.’

De winkel, een klassieke groentezaak met een krijtbord buiten en binnen het logo van een lachende tomaat, werd gerund door een oer-Hollands echtpaar dat zowel qua vorm als inhoud de term ‘wars van poeha’ eer aan deed. Hij, een breedgeschouderde kerel met een oorbel en schoenen met stalen neuzen, die in de pauzes kalm een shagje rookte, zij een oermoeder met een schort, een bril en gouden sieraden. Ze was een lieve, wat verlegen vrouw met een breed gezicht die, als je haar buiten de winkel aan zou spreken, waarschijnlijk direct zou verschieten, maar zich hier als een vis in het water voelde, als een kat op een kachel, een koningin op een troon van biet en boon.

‘Die van ons deden ook moeilijk, hoor’, zei ze terwijl ze in de weer ging met een plastic bakje. ‘En later vreten ze je ineens de oren van je kop. Toch schat?’ Haar man, die van achter kwam en een metalen bak vers gesneden fruit tussen de andere bakken liet glijden, keek me aan en zei toen, met een volkomen vanzelfsprekendheid: ‘En nu zijn ze een kop groter dan ik. Toen ik ze kreeg waren ze zo.’ Hij hield zijn hand op een paar turven hoog. ‘Ik kreeg ze met de schoenen aan.’

Ik keek hem niet-begrijpend aan.

De vrouw: ‘Ik had al twee zoontjes toen ik hem tegenkwam. Maar hun vader wou mij steeds naar beneden douwen, om het zo maar even netjes te zeggen.’ Ze dacht even na, één lange, bewolkte seconde, maar haar gezicht trok prompt weer open toen ze naar de groenteman keek. ‘En toen kwam hij. Dat was zó gezellig. Judoën, sporten, hij deed alles met die jongens.’

De groenteman: ‘Je stapt er gewoon in, je doet wat je kan. Het zat in het pakket: als ik haar wilde, moest ik hun ook nemen.’ De vrouw glom, alsof ze het zelf ook nog steeds niet kon geloven. ‘En weet je wat nu de grap is?’, zei de man, die nu ook een beetje begon te glimmen. ‘Ze lijken nog op mijn ook.’

Het was zo. Op de wand bij de snijmachines hing een foto van vroeger, genomen in een fotostudio, met de nog jonge groentevrouw op een kruk en de groenteman erachter met zijn handen op haar schouders. En verdomd als het niet waar is, de twee jochies op de voorgrond waren één snuit met de groenteman. Zelfde stekeltjes, zelfde lach, zelfde rotsvaste eenvoud.

Alleen de werkershanden ontbraken nog.

‘Mooi hè’, zei de vrouw vertederd. ‘En dit is mijn oudste nú, wacht.’

Ze rommelde in haar tas, even later keken we op haar telefoon naar een blauwverlichte feestzaal waar de pasgetrouwde zoon op Beauty and the beast met zijn moeder danste. ‘Kijk, wat er nu gebeurt.’ Ze wees naar het scherm, ik zag hoe hij iets in haar oor fluisterde. De vrouw glimlachte naar het beeld en zei: ‘Dat gesprek dat wij toen hebben gehad, dat was zó mooi, dat zal ik van mijn levensdagen niet vergeten.’ Daarna keek ze me aan, haar ogen waterig. ‘We hebben niet het geld, en ook niet de beauty, maar we hebben elkaar.’

Géén idee wat er gezegd is, daar op die dansvloer. Maar je zou er jaloers van worden.

eva.hoeke@volkskrant.nl