Direct naar artikelinhoud
Column

Op naar Blokker, het zinkende schip op de woelige baren van de consumptiedrift

Ik kon mijn braadslee niet vinden. Het was geen zaak van leven of dood, maar de kip moest gebraden worden, en hoe zegenrijk online verzendhuizen ook mogen zijn, als je om vier uur ’s middags een braadslee bestelt komen ze die niet per omgaande bezorgen.

Op naar Blokker, het zinkende schip op de woelige baren van de consumptiedrift. De etalage ademde radeloos optimisme, met opschriften als ‘Welkom in dé cadeauwinkel!’ en ‘Blokker heeft het in huis!’ Ook binnen hielden ze de stemming erin: zo lag er een groen plastic Tiroler hoedje (met veertje!) in de aanbieding en werd het prehistorische gezelschapsspel Twister hoopvol aangeprezen als ‘met coole draaiwijzer’. Het liep geen storm, waarschijnlijk omdat draaiwijzers nu eenmaal niet cool zijn. Ook was er geen fatsoenlijke braadslee te bekennen.

‘Ja, zo vragen ze er toch om?’, hoorde ik een vrouw naast me foeteren. Boos keek ze naar het bord ‘Welkom in dé cadeauwinkel’. ‘Waar vragen ze om?’ vroeg ik. Ze was een jaar of 40 met kort, stevig omhooggelakt witblond haar en een jasje van luipaardig teddyberenbont .

‘Dáárom gaan ze dus failliet’, zei de vrouw triomfantelijk. ‘Ze maken zich niet hard voor Zwarte Piet!’ Op dat bord stond, naast een blozende Sinterklaas, ook een blond knechtje afgebeeld, met een paar van die hevig bevochten zwarte vegen op zijn bleke wangetjes. ‘O, lieve Jezus, dat gezeik weer’, kermde ik inwendig, maar ik zweeg.

Ze tikte driftig met haar wijsvinger op de Blokkerfolder in haar linkerhand. Daar was nóg een blond pietje te zien, een meisje met vlechtjes, dat een Tefelpan met korting aanprees. De vrouw trok een gelijkhebberig gezicht en wenkte een passerende vakkenvuller. ‘Zeg, mag ik jou wat vragen?’, riep ze polemisch. ‘Wat vind je hier nou zélf van?’

De vakkenvuller, een mollige, roze jongen, wierp een vluchtige blik langs haar priemende wijsvinger. ‘Tefalpannen, daarachter, links naast de broodroosters’, zei hij en verdween in het magazijn. Ik slikte een proestlach in. Daar kreeg de vrouw al een ander personeelslid in het vizier, een meisje dat gehurkt pureestampers aan het rangschikken was. ‘Zeg!’, begon ze weer op hoge toon. Het meisje keek op. Ze was aan de bruine kant. Niet donker, maar zeker ook niet blank. De vrouw aarzelde even. ‘Laat maar’, sprak ze genadig.

Ik ging naar buiten en liep naar een grote keukenspeciaalzaak om de hoek. Daar kocht ik niet alleen een braadslee, maar ook een oestermesje, een spatel, een zoutbus en bíjna een cakeblik in de vorm van een olifantje. Het was allemaal wel duur, maar er was niemand in die winkel die zich hard maakte, voor Zwarte Piet of voor wat dan ook.

Ik moet nog eens terug, voor dat olifantje.