Direct naar artikelinhoud
Reportageverzetsvilla

Roxane van Iperen dook in de fascinerende geschiedenis van haar Naardense villa, die in de oorlog diende als ‘commune van verzet’

Toen Roxane van Iperen villa ’t Hooge Nest in Naarden aanschafte, had ze al wel gehoord dat het in de oorlog had gediend als toevluchtsoord voor onderduikers. Tijdens de renovatie werd ze steeds meer gegrepen door de fascinerende geschiedenis van het huis. Ze realiseerde zich dat de ware restauratie van het huis zat in de reconstructie van de uitzonderlijke gebeurtenissen die zich er hebben afgespeeld.

't Hooge Nest.Beeld Els Zweerink

Daar staat de villa die groter is dan de villa zelf, ’t Hooge Nest. Je kunt erlangs fietsen, op weg naar Huizen of Naarden, of al wandelend gedachteloos aanschouwen hoe schilderachtig verscholen het daar ligt, onder de bomen. Je ziet er kinderen, scharrelend achter de ramen. Er dwarrelt een eikenblad op het rieten dak.

Maar als je’t Hooge Nest hebt gelezen, geschreven door de huidige bewoner, Roxane van Iperen, dan kun je het huis amper als een sprookjesachtig onderkomen zien. Een beeld doemt op van een weerbarstig bolwerk gedurende de oorlogsjaren. Dan stel je je voor hoe de Joodse Amsterdamse zusjes Janny (1916-2003) en Lien Brilleslijper (1912-1988) hier in paniek naartoe vluchtten en de villa uitgroeide tot een ruim bevolkt onderduikadres, ‘een commune van verzet in oorlogstijd’. Dan hoor je de Duitse soldatenlaarzen, het geschreeuw van de Jodenjagers, sta je stil bij de beklemming en de angst van de bewoners, die uiteindelijk bijna allemaal werden weggevoerd naar concentratiekampen.

Dan schiet er vooral een begrip van de dichter en kunstenaar Armando voorbij: een ‘schuldig landschap’. En de auteur zelf weet dat de geschiedenis voorgoed ‘in de stenen van ’t Hooge Nest zit gebeiteld’.

Roxane van Iperen (42) doet de deur van haar werkkamer open, met in haar kielzog een gemuilkorfde Oudduitse herder. Het is stil in en om ’t Hooge Nest, als zij op de plek wijst waar vroeger een luik gezeten heeft, onder het door hen aangelegde parket. Daar hadden onderduikers hun persoonlijke spullen bewaard. Vanuit deze kamer zagen ze in 1944 de Jodenjagers aan komen lopen. De tunnel die Jaap, de broer van Lien en Janny die later in Auschwitz omkwam, vanuit het huis naar de tuin heeft gegraven, begon vanuit deze positie.

En hier heeft Van Iperen dus haar boek geschreven.

Roxane van Iperen in haar werkkamer in 't Hooge Nest.Beeld Els Zweerink

Als je iets verder het bos inloopt, achter het huis, is daar café Bos en Hei. Daar zat ze met haar vriend Joris Lenglet, gynaecoloog van beroep, in 2012 aan het bier en de bitterballen. Ze waren met het gezin (drie kinderen, hond, katten en cavia’s) vanuit Amsterdam in Naarden terechtgekomen, en het woord ‘cultuurshock’ kwam veelvuldig voorbij, net als ‘verhuizen’. Het was dus echt zo in ’t Gooi, alle karikaturale beschrijvingen klopten, al die mensen die hier uitstraalden dat ze hoegenaamd niet bevoorrecht waren. Bah!

Zoals in café Bos en Hei wilden ze het liefst wonen, geborgen onder de bomen, een plek waar je met rust wordt gelaten – anders gingen ze terug naar Amsterdam. En toen kwam ’t Hooge Nest te koop, dit was dé plek. Ze hadden hun eigen huis al verkocht, toen ze deze villa binnenliepen. Daar zat Fransje Sydzes-Westerman, gewezen onderwijzeres en actief in het amateurtoneel. Een nieuw huis had de eigenares nog niet zo snel. Om de tijd te overbruggen mocht de familie Lenglet-Van Iperen in een fikse stacaravan in de tuin wonen.

Fransje Sydzes-Westerman liet Van Iperen de eerste foto’s van het huis zien, hoe het vroeger was geweest. Vertelde over Eberhard Rebling, de echtgenoot van Lien, dat-ie in de jaren tachtig het huis bezocht om naar het luik te kijken, waaronder ooit Jiddische liederboeken lagen en verzetsperiodieken als De Vrije Kunstenaar. Later bleek dat hij in de oorlog ook een kistje bij de schouw had verstopt, met daarin de oproep voor militaire dienst in Duitsland.

Janny met sigaret, circa 1956.Beeld privéarchief van Rob Brandes

Wat is hier allemaal gebeurd, wilde Van Iperen weten. In de omgeving wisten ze van niets. Ja, ’t Hooge Nest kenden ze wel, maar wat daar voor geschiedenis lag begraven, werd niet breed gedragen. Van Iperen verklaart het achteraf door te stellen dat ‘het geen eigen volk uit het Gooi was’, dat daar in de oorlog woonde. Ze kwamen van buiten, uit Amsterdam en Den Haag, dus was er geen aandacht voor – terwijl deze contreien toch procentueel veel NSB-aanhang kende.

Mensch, durf te leven
De eerste bewoner van ’t Hooge Nest was Dirk Witte, schrijver van het lied Mensch, durf te leven, in 1917 gezongen door Jean-Louis Pisuisse. Hij liet in 1920 dit huis ontwerpen en bouwen, en woonde er met zijn vrouw en dochter. In 1932 overleed hij op 47-jarige leeftijd aan een hartaanval, tijdens een autoritje in Diemen, waarbij hij met zijn auto in het water belandde.

Bij de restauratie van het huis ontdekte ze achter wanden en onder de vloer kaarsenstompjes, verzetskrantjes en bladmuziek. Ze kwam steeds meer te weten over een vooraanstaande verzetsstrijder als Jan Hemelrijk, die zich over veel onderduikers van ’t Hooge Nest had bekommerd, en ontdekte dat er lijnen liepen van Janny en Lien Brilleslijper naar bekende kunstenaars en vooraanstaande figuren uit de ondergrondse.

Gouden ei

Van Iperen had het gevoel op een gouden ei te zijn gestuit. Hier moest een boek over geschreven worden. Ze raadpleegde archieven in binnen- en buitenland, kwam in contact met familie van onderduikers, kreeg memoires van voormalige bewoners. Ze realiseerde zich dat de ware restauratie van ’t Hooge Nest niet in het herstellen van de muren zat, maar in de reconstructie van de uitzonderlijke gebeurtenissen die zich tussen die muren hebben afgespeeld.

Alles in de villa leek te zijn aangeraakt door het oorlogsverleden. Was het nu in de kamer van haar dochter of haar zoon waar in de oorlog de Chinese vaas had gestaan? Zolang deze vaas voor het raam stond was de kust veilig. Was de vaas weg, dan was dat het teken van onraad voor koeriers van het verzet en bewoners van ’t Hooge Nest die het huis naderden.

Godskolere, dacht ze, toen ze foto’s vond van de kinderen van Janny en Lien, spelend in de achtertuin, waar haar kinderen doorgaans zelf ook spelen. Die foto’s ontdekte ze in de Survivors of the Shoah Visual History Foundation, een door de Amerikaanse regisseur Steven Spielberg opgezette non-profitorganisatie.

Janny en Bob, circa 1956.Beeld Privéarchief Rob Brandes

Robert Brandes, zoon van Janny en Bob Brandes, was een van die spelende kinderen. De nu 79-jarige Amsterdamse beeldend kunstenaar heeft in zijn boekenkast nog een klok van zijn vader staan, die in die oorlogsjaren in ’t Hooge Nest stond. Hij noemt het behalve een beladen, ook een vrolijke kindertijd, met al die mensen in dat huis. Afgelopen zomer bezocht hij zijn oude onderduikadres, op verzoek van Roxane. Hij was er al eerder geweest, in de jaren tachtig, en in zijn herinnering had het huis toen iets dreigends, zo half bedekt in het bos.

Kinderen in de tuin van 't Hooge Nest, Rob in de teil, Kathinka rechts, op de achtergrond het theehuisje, zomer 1943.Beeld privéarchief van Rob Brandes

Van Iperen loopt de villa uit, naar de nabijgelegen Van Hoorns Houtweg. Hier schrok onderduiker Eberhard Rebling zich dood toen hij een groep Duitse soldaten tegemoet liep, met voorop een oude kennis. En weer honderd meter verder bevond zich de plek waar NSB-voorman Anton Mussert zich net na de invasie van de Duitsers in mei 1940 had verstopt. Hij was doodsbang dat de Nederlanders hem na de Duitse inval zouden toetakelen. Op het moment dat in 1943 de familie Brilleslijper in ’t Hooge Nest trok, had Mussert verderop in Naarden een liefdesnest bij zijn jonge minnares, een achternichtje van zijn vrouw.

Begin van het einde

En op deze weg kreeg de 5-jarige Robbie Brandes de opdracht alvast naar het onderduikadres te gaan voor assistentie, terwijl moeder Janny met zware boodschappentassen even uitrustte. Toen hij bij de villa aankwam, werd hij te grazen genomen door de Jodenjagers, in juli 1944, het begin van het einde voor de onderduikers in ’t Hooge Nest. Dat moment herinnert Brandes zich nog goed. Hij holde vooruit, ver voor zijn moeder uit. En werd gegrepen. Als hij daaraan denkt... dan is er altijd een benard gevoel. Net als de andere kinderen van de villa werd hij gespaard en ondergebracht bij een doktersgezin.

Het hek gaat open, Van Iperen loopt terug de tuin in, opent de deur naar de villa. Het is voor haar een alledaagse aangelegenheid. Dat het huis een beladen geschiedenis heeft, onontkoombaar bovendien, is niet iets wat haar woongenot heeft aangetast. Ze heeft geen last van bad vibes, alsof de villa nog vol dolende zielen is uit de Tweede Wereldoorlog.

Wat ze vooral voelt, is dat het verleden haar heden relativeert, de alledaagse sores. Vereerd voelt ze zich, om in de geschiedenis te mogen wonen. Als ze vanuit haar bed naar buiten kijkt, denk ze: wie heeft er nog meer zo dromerig door het raam gestaard? Iedereen doet in haar optiek in ’t Gooi alsof-ie larger than life is. Maar ho ho, sta eens stil bij Janny en Lien, die Joodse verzetsstrijders, wat zij hebben gedaan om mensen te helpen, in al hun dapperheid. Wat zij hebben doorleefd in Auschwitz en Bergen-Belsen. Dat ze in hun voetsporen mag leven, daarin voelt Roxane van Iperen zich uitverkoren.

Roxane van Iperen: ’t Hooge Nest. Lebowski; € 21,99.