Direct naar artikelinhoud
Zin van het levenGerard Bodifee

Astrofysicus en filosoof Gerard Bodifee: ‘De mens evolueert richting het goede’

In zijn zoektocht naar de zin van het bestaan schakelt Gerard Bodifee even makkelijk tussen Plato, God, Spinoza en de geboorte van sterren. Het ethisch besef van de mens groeit, zegt hij tegen Fokke Obbema.

Gerard Bodifee.Beeld Jitske Schols

Gepromoveerd astrofysicus, filosoof, chemicus, journalist en schrijver – het zijn enkele van de etiketten die de 72-jarige Vlaming Gerard Bodifee in de loop van zijn leven heeft verzameld. Als tiener groeide hij, zoon van Nederlandse ouders, op in naoorlogs Antwerpen. Hij raakte gefascineerd door de sterren en voelde zich ‘aangeraakt door iets groters’ – met een dagelijkse gang naar de kerk als misdienaar tot gevolg. Later promoveerde hij op de patronen die na de geboorte van een ster in sterrenstelsels ontstaan, waarbij Nobelprijswinnaar Ilya Prigogine zijn intellectuele voorbeeld was. In de kerk is hij inmiddels teleurgesteld geraakt (‘Die heeft gefaald’), maar zijn geloof in God is ongebroken. Al hanteert hij wel zijn eigen definities van ‘geloven’ en ‘God’.

Vanaf ongeveer zijn 50ste is de ­natuurwetenschapper Bodifee, auteur van tientallen boeken, zich vooral op ­filosofie gaan toeleggen. Woonachtig in een landhuis in Belgisch Limburg richtte hij met zijn vrouw, televisieprogrammamaker Lucette Verboven, een ‘Huis voor Filosofie’ op. Over de oude, Griekse filosofen (‘Ik ben platonist’) spreekt hij inmiddels met evenveel gemak als over de kwantummechanica en het universum. Bodifee prijst de natuurwetenschappen om de vooruitgang die zij hebben gebracht, maar meent ook dat hun beoefenaars te veel pretenties hebben gekregen. Zij behoren te zwijgen over existentiële vragen, natuurwetten hebben niets van doen met ethiek: ‘De werkelijkheid heeft geen zin van zichzelf, die moeten wij eraan toevoegen’.

Wat is de zin van ons leven?

‘De zin moet je buiten je eigen bestaan zoeken. Als je hem in jezelf zoekt, wil dat zeggen dat je iets wilt bereiken of bezitten. Dat kunnen natuurlijk doelstellingen in je leven zijn, maar dat levert nog geen waarachtige zin op. Want die is dan begrensd tot een werkelijkheid die ophoudt met jezelf. Misschien kun je de vraag beter ruimer formuleren: wat is de zin van het bestaan als zodanig?’

Akkoord.

‘Dan hebben we het over het geheel van de werkelijkheid, waarin onze planeten niet meer zijn dan zandkorreltjes die om een wat grotere zandkorrel, de zon, heen draaien. De mens vraagt zich af: wat is de betekenis van mijn aanwezigheid in dit enorme geheel? Dat is de echte vraag. Waarom is er het universum, waarom is er een wereld? Ik denk dat alleen een vrij simpel antwoord hout snijdt, namelijk de zin van het bestaan is het bestaan zelf. Het feit dat je bestaat, is een zinvol gegeven. Maar dat kun je alleen zeggen als je een zekere waarde aan het bestaan toekent. Oftewel: je moet het bestaan goed vinden. Als het goed is te bestaan, is het zinvol te bestaan.’

Maar hoe goed is het bestaan? Er zijn genoeg bewijzen van het tegendeel.

‘Dat het een irrationeel en gevoelsmatig antwoord is, besef ik. Maar er gaat ook iets zeer krachtigs van uit: ja, ik vind het goed dat de werkelijkheid bestaat. Ik ben niet zo’n bijbellezer, maar ik vind de eerste bladzijde heel mooi. Die wordt vaak verkeerd begrepen. Onze wereld is in 14 miljard jaar geschapen, niet in zes ­dagen, dus de Bijbel bevat klinkklare onzin, zeggen wetenschappers. Maar dan lees je het verhaal verkeerd. Het gaat niet om het feitenrelaas, maar om de constatering ‘God zag dat het goed was’. Dat is het geloof waarop onze hele cultuur steunt, of je jezelf nu joods-christelijk noemt of niet.’

Maar hoe ziet u dan het kwaad?

‘Natuurlijk, het bestaan is ook chaotisch en wreed, meedogenloos en willekeurig. Alles wat niet goed is, wordt een opdracht. Dus direct gekoppeld aan de kosmologische gedachte ‘het bestaan is goed’ zit het ethische idee: ‘Het goede staat ons te doen’. God zegt tegen de mens: ik heb de wereld gemaakt, zet het werk voort. Dus nu is het aan ons. Dat is de manier waarop ik in de wereld sta. Het werk is onvoltooid en de wereld schreeuwt om hulp, want er is zo veel kwaad. Onze vermogens zijn beperkt, maar we hebben ze wel. We beschikken bijvoorbeeld over de wetenschap.’

Heeft uw studie van het universum u inzichten over de zin van het leven gegeven?

‘Wetenschap zie ik als een zeer vruchtbare manier van kijken naar de werkelijkheid, maar draagt hier geen haar bij. Als ik mijn kijk op het leven ontvouw, krijg ik vaak als reactie: ‘Ja, maar je bent een wetenschapper, je weet dat je een toevallige verzameling eiwitten en nucleïnezuren bent, ontstaan door een proces van mutatie en selectie. Blinde processen, doelloos. En jij bent aan het praten over de zin van alles, je bedriegt ons.’ Die kritiek is op zich juist, de werkelijkheid heeft geen zin in zichzelf. Die moeten we eraan toevoegen. Dat doet de stelling: het is goed te bestaan. Dat is het stempel dat we op het bestaan drukken. De mens beschikt over het vermogen ideeën te bedenken, zoals te zeggen dat het bestaan goed is, ook al spreekt er veel tegen.’

Waarom is de puur wetenschappelijke kijk voor u onbevredigend?

‘Niet onbevredigend, want ik verwacht geen antwoorden op ethische vragen van de wetenschap. Dat kan zij niet. Wetenschap is waarnemingen doen en een model bedenken waarmee je voorspellingen kunt doen. Bij de zin van het leven gaat het erom betekenis aan die feiten te geven. De wetenschap neigt ertoe zich daarmee te bemoeien, zeker moderne wetenschappers.’

Uw Amerikaanse collega-astrofysicus Steven Weinberg zegt: ‘Naar­mate we meer weten over het heelal, wordt het bestaan zinlozer.’

‘Dat soort uitspraken krijg je wanneer wetenschappers zich op terreinen bewegen waar de wetenschap niet over gaat. Weinberg heeft verstand van fysica, niet van morele en existentiële vragen. Het is een groot probleem van deze tijd dat het geloof in de wetenschap veel te absoluut is. De wetenschap blijft een van de mooiste dingen die de mens heeft voortgebracht, maar we moeten haar begrenzingen zien. We hebben haar op de plaats van religie gezet, maar dat kan haar plek niet zijn.’

Gelooft u in God?

‘Geloven kan voor mij niet zijn: iets aannemen waarvan ik niet weet of het waar is. Zeg dan dat je het niet weet, maar ga niet zeggen: ik geloof het. Dat vind ik dom. Maar geloven in de zin dat je ergens vertrouwen aan hecht, is wel zinvol. Ik vertrouw op het goede van dit bestaan en op basis daarvan engageer ik me in deze wereld. Is dat een geloof in God? Ik denk het, want het woordje God betekent in essentie voor mij: het volkomen goede. Deze wereld is goed tot op zekere hoogte, het kwaad is waar de wereld tekortschiet. Maar de wereld evolueert door de morele mens in de richting van het goede. Het is een scheppingsproces. Het ultieme doel, de voltooiing van dat proces, noem ik God.’

Het gebruik van dat begrip leidt tot een tweedeling tussen gelovigen en niet-gelovigen – is het niet beter over het ‘volkomen goede’ te spreken?

‘Wat we moeten doen, is het woord God zijn juiste betekenis geven. Ik denk dat we die naam nodig hebben, er schuilt zo’n rijke traditie achter. Die kun je niet zomaar van je afschuiven alsof het niets is. De ietsisten doen dat. ‘Er is iets’, poneren zij. Ze doen alsof ze iets ontdekt hebben, maar willen het niet met het voorgaande in verband brengen. Hoe flauw. We hebben zo’n rijke filosofische en religieuze traditie in Europa, maar die wordt vanwege onbekendheid ermee terzijde geschoven. Dan komen de ietsisten met iets dat intellectueel armoedig is. ‘Er is iets’, laat ze Thomas van Aquino lezen! Die schreef: God is ‘die is’. Voor mij is God het bestaan. Vandaar dat ik de vraag ‘bestaat God?’ absurd vind. ‘Besta ik?’, kun je je beter afvragen. Nou, tot op zekere hoogte en binnenkort niet meer.’

U ziet de mensheid in de richting van het goede evolueren. Waar leidt u dat uit af?

‘Lees Aristoteles over de deugdethiek van 2.500 jaar geleden. ‘Wat is een goede man?’, vraagt hij zich af. Hij denkt dus alleen aan de man. Dan zegt hij: iemand die goed is voor zijn slaven. Meteen ervaar je de vooruitgang in ons ethisch besef, want slavenbezit is voor ons een misdaad. Of lees de opvattingen van Plato en Socrates. Neem kinderen naar het slagveld om hun dapperheid te ontwikkelen, zeggen zij. Nu ziet niemand dat nog als een goede plek voor kinderen. Het besef dat oorlog niet goed is, is breed gedeeld. Ethische groei is er zeker.’

Waar brengt die ons?

‘Een eindtoestand is ver van waar we ons bevinden. Een paar duizend jaar geleden kon niemand zich iets voorstellen bij wereldwijde hulpverlening of internationale diplomatie. De toestand over enkele duizenden jaren kunnen we onmogelijk bedenken. We kunnen enkel de weg voortzetten waarop we ons bevinden. Paulus spreekt bij de eindtoestand over de volheid der tijden: alles is voltooid, het eindeloze, het ongelofelijke.’

Wat wel vaststaat, is onze dood. Boezemt die angst in?

‘Je zou eerder bang moeten zijn voor het leven, dat is pas een hachelijke toestand. Onwillekeurig zijn we angstig voor de dood door toedoen van onze overlevingsinstincten. Die zijn gericht op zelfbehoud, de dood is een flagrante schending daarvan. Onze biologische reflex is aangeboren, maar filosofisch absurd, want de dood is inherent aan het leven. Met onze geboorte zijn we het leven ingedoken, het onbekende tegemoet. Onze volgende duik in het onbekende is onze dood.’

Wat volgt er dan, denkt u?

‘Er verandert eigenlijk niets. Mijn lichaam en gedachten zijn er niet meer. Maar in een ander perspectief bezien leven we eeuwig voort. Ons bestaan is begrensd doordat we het in tijdelijkheid beleven. Maar dat is een beperkte blik: er is alleen het nu, het verleden is niet meer, de toekomst nog niet. Maar ons vermogen bewust te zijn van de realiteit van verleden en toekomst groeit. Neem alleen het feit dat we ons nu verantwoordelijk voelen voor de bewoonbaarheid van de planeet over honderd jaar. Dat is een wonderlijk vermogen van de mens, handelen met het oog op een tijd die ver voorbij zijn fysieke bestaan ligt. Met zo’n verruimd bewustzijn bereik je op den duur het perspectief op het bestaan waar Spinoza het over had. Hij pleitte ervoor het vanuit de eeuwigheid te bekijken, sub specie aeternitatis. Dan is ons bestaan niet weg te nemen uit het geheel. Nu u hier tijdelijk bent, kan die realiteit nooit meer ongedaan worden gemaakt. In die zin zijn we onsterfelijk, er blijft na onze dood een stukje tijd waarin we er wel voor altijd zijn. Dat blijft voorgoed zo. Dat woordje is hier mooi op zijn plaats. Het is goed dat we er zijn.’