Direct naar artikelinhoud
Column

Wat had de copywriter ertoe gebracht deze verbluffende zwakzinnigheid aan het straatbeeld prijs te geven?

Wat had de copywriter ertoe gebracht deze verbluffende zwakzinnigheid aan het straatbeeld prijs te geven?

Op de Bilderdijkkade werd de oliebollenkraam weggesleept door een speciaal voertuig. De mannen die het bestuurden, droegen gele hesjes – niet omdat ze ergens boos over waren, maar omdat je een geel hesje hóórt te dragen als je beroepshalve oliebollenkramen wegsleept. Op een abri daarnaast was een poster te zien die het gebruik van de glasbak propageerde. Het geheel bood een overstelpend januariachtige aanblik, dus ik stapte van mijn fiets om eens rustig te kijken.

‘Ik glasbak, jij glasbakt, wij glasbakken. Lekker bezig!’ stond er op de poster. Wat had de copywriter ertoe gebracht deze verbluffende zwakzinnigheid aan het straatbeeld prijs te geven? ‘Weet je wat, als ik van ‘glasbak’ een werkwoord maak, dan begrijpen zelfs onverschillige halfgeletterden eindelijk dat ze hun lege flessen in een tasje van gerecycled jute naar de glasbak moeten dragen in plaats van ze boerend over de rand van het balkon te werpen’? Lekker bezig!

Ik dacht aan de dichter Willem Bilderdijk, naar wie deze kade is genoemd. Hij zou van die poster geen woord hebben begrepen, want in de vroege 19de eeuw hadden ze geen glasbakken, en ook was er indertijd niemand ‘lekker bezig’. Bilderdijk was bovendien nogal behoudend van aard, ja, zeg maar gerust een ouwe zeikerd, dus die zou het nooit gewaagd hebben een zelfstandig naamwoord tot werkwoord om te katten.

Er passeerde een klein, rood invalidenautootje, een zogeheten Canta. De chauffeur reed zo onbesuisd dat zijn rechterportier mijn fiets schampte. ‘Jezus, man!’, riep ik naar de achterruit, waarop het autootje stopte, pal op het fietspad. Er stapte een man uit die sprekend leek op Haagse Harry, compleet met sjekkie, joggingpak en lang, vet nekhaar. Hij maakte geen invalide indruk. Ook leek hij me geen glasbakker.

‘Wat moet je nou, hoer?’, sprak de man. Ja, wat zeg je dan terug? ‘Ik bén geen hoer’, misschien? Of: ‘Kejje niet uitkijken?’ Of gewoon: ‘Lekker bezig!’? De man was een kop groter dan ik en twee keer zo zwaar. Veel goeds heb ik van mijn vader niet geleerd, maar wel dit: ‘Er bestaan mensen die je maar beter altijd gelijk kunt geven.’ Dit wás zo iemand. ‘Nou, wat móét je?’, herhaalde hij dreigend.

‘Niks’, zei ik. Hij stapte weer in het autootje, stak zijn middelvinger op door het raampje en reed weg. Ik voelde me een lafaard, maar hij had me niet bespuugd of geschopt, en dat was fijn. Ik herinnerde me de regels van Bilderdijk: ‘Eerst gedaan en dan bedacht/ heeft menigeen verdriet gebracht’.

Die ouwe zeikerd had gelijk.