Direct naar artikelinhoud
5 vragen over verlaging pensioenen

Hoe hebben pensioenfondsen het zover laten komen – en kunnen we er nog wat aan doen?

FNV-leden in actie voor eerder en beter pensioen.Beeld Marcel van den Bergh

Grote pensioenfondsen voor de metaalindustrie, de ambtenaren en de zorg moeten in 2020 en 2021 misschien de pensioenen fors verlagen. Hoe groot is het probleem en is er nog wat aan te doen?

Wat is aan de hand met de pensioenfondsen?

Zo’n veertig pensioenfondsen bepalen de bezorgde sfeer die deze week opnieuw rond de pensioenen is komen te hangen. Zij staan er slecht voor, omdat ze te weinig vermogen in kas hebben om hun pensioentoezeggingen aan werkenden en gepensioneerde ouderen na te komen. Het gaat om grote pensioenfondsen: het ambtenarenfonds ABP, het fonds voor Zorg en Welzijn en de fondsen voor de metaalindustrie en de kleine metaalbedrijven.

Maar er zijn in Nederland zo’n 340 pensioenfondsen, en het merendeel heeft geen problemen.

De Nederlandsche Bank (DNB) houdt als toezichthouder in de gaten hoe het met de pensioenfondsen gaat. Pensioenfondsen die te weinig geld in kas hebben, moeten daar wat aan doen. De afgelopen jaren moesten 157 fondsen een herstelplan maken.

Na vijf jaar dient verbetering zichtbaar te zijn. Dat is bij 110 pensioenfondsen gelukt, bij 47 nog niet. Als die 47 dit jaar niet boven Jan zijn, moeten zij in 2020 of 2021 de pensioenen verlagen. De fondsen voor de metaalindustrie en voor de kleine metaalbedrijven zaten in 2015 al in zwaar weer en moeten mogelijk volgend jaar al korten. ABP en Zorg en Welzijn begonnen in 2016 met hun herstelplan en moeten mogelijk in 2021 de pensioenen verlagen.

Hoe is het zover gekomen ?

De pensioenfondsen kampen met een reeks problemen. Sommige veroorzaken ze zelf. Neem de premie. Weliswaar is die vaak hoog – wie vijf dagen werkt, werkt een dag voor het pensioenfonds – maar toch is de verhouding tussen de betaalde premie en de pensioenopbouw zoek. De premies zijn vaak te laag. In 2015 was de zogenoemde premiedekkingsgraad nog 94 procent, in 2017 was deze 79 procent. Dat betekent dat voor elke euro pensioenopbouw 79 cent premie is betaald. De overige 21 cent wordt uit het vermogen bijgelegd. Volgens DNB kostte dit in 2017 8 miljard euro vermogen.

Daarnaast moeten de pensioenfondsen rekenen met de rente zoals die op de financiële markten geldt. Die is de laatste tien jaar sterk gedaald. Daardoor is de dekkingsgraad, de mate waarin de toegezegde pensioenen worden gedekt door het vermogen, sterk afgenomen.

Ook de beweeglijkheid van de financiële markten raakt de fondsen. Neem 2018. Toen stegen de beurskoersen vooral in de VS sterk, mede door de belastingverlaging die president Trump voor het bedrijfsleven doorvoerde. Trump leek zo de redder van de Nederlandse pensioenen. Maar in de laatste weken van 2018 sloeg het sentiment op de beurs om. Aandelenkoersen daalden sterk en daardoor verslechterde de positie van de pensioenfondsen meteen weer. 

Wat is eraan te doen?

Een goed beursjaar kan helpen, maar de politiek zou liever structurele maatregelen nemen. Over hoe dat moet, verschillen de meningen zeer. In de Tweede Kamer willen SP, 50Plus, Denk, PVV en Forum de rekenrente verhogen. Maar een Kamermeerderheid van de andere partijen is tegen, omdat het risico op tegenvallers op de langere termijn dan toeneemt. 50Plus stelt voor dan maar de termijn voor de herstelplannen te verlengen, maar ook daarvoor is geen meerderheid. 

Intussen wordt ook gesproken over een echte verbouwing. Al in 2011 sloten vakbeweging, werkgevers en Rutte I een akkoord over vernieuwing van de pensioenen. De hoogte zou afhankelijker moeten worden van de financiële positie van het fonds. Dat akkoord verdween destijds in de prullenmand door de val van het kabinet en door interne strijd bij vakbond FNV. De pensioenhoogte blijft een toezegging: bij pensionering wordt de hoogte vastgesteld. In de praktijk zijn veel pensioenen de afgelopen jaren niet verhoogd, waardoor de koopkracht van de pensioenen is uitgehold.

Toen iedereen bekomen was van het mislukte pensioenakkoord is het overleg voorzichtig hervat. Weer gaat het over een flexibel pensioen, afhankelijk van de positie van het fonds. Paradoxaal genoeg kunnen pensioenen dan sneller verhoogd worden, omdat de pensioentoezegging minder ‘hard’ is.

Waarom gebeurt dat niet?

Het overleg tussen kabinet, vakbeweging en werkgevers strandde in november. De FNV heeft aanvullende eisen: de AOW-leeftijd moet minder snel omhoog en niet volledig worden gekoppeld aan de stijgende levensverwachting. Ook zou er een regeling moeten komen voor ‘zware beroepen’. Daarnaast speelde mee dat de FNV zonder ‘linkse’ rugdekking – expliciete steun van SP, GroenLinks, PvdA – geen akkoord wil sluiten met een ‘rechts’ kabinet.

Na de verkiezingen voor de Provinciale Staten in maart wordt het overleg hervat. Dan is ook duidelijk of de coalitie nog een meerderheid in de Eerste Kamer heeft. Als dat niet zo is, is steun van ‘links’ voor een pensioenhervorming onontkoombaar. Ingenomen standpunten en bestaande regels worden dan vloeibaar, want de kortingen komen dan erg dichtbij. Niemand wil de kortingen, ook het kabinet niet, want in maart 2021 staan er Tweede Kamerverkiezingen op het programma. Geen politicus wil de verlaging van tien miljoen pensioenen op zijn lijst van verdiensten.