Direct naar artikelinhoud
ColumnRutger Lemm

Niets heerlijker dan vechten om aan het woord te komen tijdens het kerstdiner

Kerst brengt vele spanningen met zich mee, waardoor het zowel het slechtste als het beste in de mens naar boven haalt. De laatste jaren vier ik het met ‘een soort familie’: vrienden van mijn ouders die ik al mijn hele leven ken, hun kinderen die mijn vrienden geworden zijn, en de kleinkinderen.

Het is een mondige, levendige groep. Aan tafel moet je vechten om aan het woord te komen, en ik vind niets heerlijker dan dat. Als kind keek ik al enorm uit naar dit soort etentjes waar ik dan met al mijn kracht – ‘Jongens! Jongens! Hé!’ – de aandacht moest opeisen om een grap te maken of een verhaal te vertellen, om vervolgens beloond te worden met zo’n gulle groepslach.

De laatste jaren ben ik me er steeds meer bewust van geworden hoe belangrijk dit voor me is. Ik heb dit soort avonden vol verhalen net zo hard nodig als slaap, water en kerstbrood. Als er geen verhalen worden verteld, voel ik me niet op mijn gemak (ongeveer 90 procent van de tijd dus). Hierdoor keek ik echter soms zó erg uit naar de kerstdiners, dat ik dan op de avond zelf veel te hyper en gespannen was. Ik wilde zo graag dat de anekdoten weer over tafel zouden vliegen, dat het zou sprankelen, en juist daardoor gebeurde het dan niet.

Afgelopen weekend vierden we het weer. Dit keer was ik sowieso niet in staat veel te praten, omdat onze 1-jarige zoon ons wat slapeloze nachten had bezorgd. Bovendien wilde ik voortdurend naar hem kijken; hoe hij van schoot naar schoot klom en met iedereen flirtte.

Het oudste kleinkind, Felien (7), stal de show. Ze organiseerde een competitie voor sjoelen met kerstkransjes en maakte steeds met luide stem de tussenstand bekend (‘Hé, jongens! Hé! De tussenstand!’), ze had een fantastisch kerstverhaal geschreven dat haar vader moest voorlezen (‘‘Wat een mooie ster’, zei de herder. ‘Vind ik ook’, zei de andere herder’). Aan het eind van de avond deed ze als eerste kleinkind mee met het Hoge Hoedenspel.

Het Hoge Hoedenspel, ook wel bekend als het Namenspel, is perfect voor ons gezelschap, omdat je heel veel mag schreeuwen. Zo moet je in de eerste ronde een beroemdheid omschrijven zonder hoofdletters of telwoorden te gebruiken. Als een van ons dan zegt: ‘Dit is een politicus met een Franse naam’, dan duiken de anderen er bloedfanatiek bovenop: ‘Franse! Franse! Franse! Af!’

Felien deed moeiteloos mee. Haar omschrijvingen waren kinderlijk treffend (Paul de Leeuw was ‘een kale dikke man die liedjes zingt’) en ze leek geen enkele druk te voelen als de hele groep zijn adem inhield. Op een gegeven moment hoorde ik haar zelfs meeroepen: ‘Amerika! Je zei Amerika! Hoofdletter! Af!’

Zo zag ik het voor mijn ogen ontstaan: de volgende generatie die de aandacht steelt, die kerstverhalen deelt en veel te fanatiek spelletjes speelt. Ik kon ontspannen achteroverleunen.