Direct naar artikelinhoud
Column

Het voorlezen van een cursiefje voor publiek ontketent bij Arthur van Amerongen traumatische herinneringen

Arthur van Amerongen

Komende zondag houdt deze krant wederom de columnistenmarathon. Ook ik moet aantreden in de Rode Hoed en ik lig al nachten wakker van de plankenkoorts.

Het simpele voorlezen van een cursiefje voor publiek ontketent bij mij traumatische herinneringen aan het zenuwslopende wachten op een aidstestuitslag, te midden van prostituees en ledermannen, en aan de verlammende angst voor een spreekbeurt op de lagere school.

Mijn podiumangst is zo erg, dat ik zelfs niet dorst te speechen op de begrafenissen van pa en ma.

Vorig jaar nam ik een moot bacalhau mee voor hoofdredacteur Remarque, spreekstalmeester van de columnistendag. Die stokvis zou ik tijdens het voorlezen van het cursiefje als een banjo in mijn handen klemmen, zodat het publiek vooral daarop ging letten en niet op de kloppende aderen op mijn kop en de rode vlekken in mijn nek.

Om het aardigheidje voor mijn baas te scoren, was ik speciaal afgereisd naar Manteigaria Silva in de Rua Dom Antão De Almada, de oudste kruidenier van Lissabon. Noem mij snobistisch maar het is echt het beste adres voor gedroogde stinkvis. 

Ik blijf daar nooit lang hangen, want de kruidenier verkoopt altijd hetzelfde gelul over bacalhau, dat de Portugese keuken 365 recepten met stokvis kent, voor elke dag van het jaar eentje en meer van die kletskoek.

Fiel amigo, noemt een Portugees zijn bacalhau: trouwe vriend. Nou ben ik dol op lekkerbek, spekbokking en kibbeling, maar reken deze Hollandse specialiteiten niet tot mijn intimi. En wat de Portugees verder doet met zijn trouwe vriend, moet hij zelf weten. 

Eens zag ik een performance van de Zuid-Afrikaanse kunstenaar Ian Kerkhof. Hij neukte op het toneel een enorme vissenkop en de zaal stroomde binnen vijf minuten leeg. Ik bleef als enige achter en heb zelfs nog enthousiast geapplaudisseerd.

De stinkvis van Silva kostte me een godsvermogen en tot overmaat van ramp vergat ik hem in het vliegtuig naar Amsterdam. Toen moest ik op zoek naar een Surinaamse toko voor nieuwe bakkeljauw. Op zondag! 

Net op tijd arriveerde ik met mijn cadeau voor meneer Remarque in de Rode Hoed. Uiteindelijk bleek ik de laatste spreker en de stank van de bakkeljauw had de stampvolle en smoorhete zaal vervuld. Mensen knepen hun neus dicht en keken mij smerig aan. 

Ik moest denken aan die Mokumse witz van de blinde man die langs een viskraam loopt en heel hard ‘goedemorgen dames’ roept, maar het leek mij niet wijs om dat mopje in die ambiance te tappen.