Direct naar artikelinhoud
Column

Sylvia Witteman stuitte op de Gerard Revebrug en constateerde dat de schrijver gelijk had gekregen

Sylvia Witteman stuitte op de Gerard Revebrug en constateerde dat de schrijver gelijk had gekregen

Al fietsend door Amsterdam stuitte ik op de Gerard Revebrug. Ik zag hem voor het eerst, dat wil zeggen, niet die brug, maar wel die naam; die moet nieuw zijn. Het betrof een saaie, nondescripte brug over het Amstelkanaal. Nergens een meedogenloze jongen te bekennen, zelfs geen Mariabeelden, romantisch-decadent vormgegeven pisbakken of katholieke dieren. Het was maar helemaal de vraag of Gods zegen op die brug rustte, en het antwoord was ongetwijfeld nee.

Nu ik daar tóch was kon ik ook wel even om de hoek gaan kijken, bij het huis waar Gerard indertijd De Avonden schreef, Jozef Israëlskade 415. Het huis, net als de hele buurt, ademt Amsterdamse School, arbeidersverheffing en hoopvol socialisme, een kleine eeuw geleden zeer modern, en daardoor nu zo onherroepelijk ouderwets.

Maar wacht eens even: daar lag nóg een brug, veel dichter bij Reves huis, en met een prachtig uitzicht over de Amstel. De P.L. Kramerbrug. Waarom hebben ze díé niet naar Gerard Reve genoemd, toen ze toch bezig waren? Wie weet er nu nog wie P.L. Kramer was?

Ik bekeek de brug eens goed. Een allegaartje van sierlijk smeedijzer, merkwaardig sprookjesachtige huisjes aan weerszijden, en ornamenten van Hildo Krop in de vorm van zeehonden.

Iets oneindig liefs als een zeehond zo angstaanjagend afbeelden dat geen levende ziel er zonder beklemming naar kan kijken, daar moest je net Hildo Krop voor hebben. Langgerekte, larfachtige watermonsters zijn het, met lede ogen en wrede klauwen. Die hele buurt is trouwens vergeven van die sinistere Krop-ornamenten. Reve beschreef zijn lagere school, de Rozenburgschool, als volgt: ‘Een zeer dreigend, in de art-decostijl van de jaren twintig opgetrokken, vestingachtig complex, versierd, indien men het zo mag noemen, met de verschrikkelijke beelden van de communistische banketbakker, later ‘stadsbeeldhouwer’ Hildo Krop.’

Ik fietste terug naar de Gerard Revebrug. Die begint bij de Tweede Van der Helststraat, zag ik nu, en dat verklaarde veel. ‘Na mijn dood word ik op scholen 10 jaar vrijwillig gelezen en daarna nog eens tien jaar verplicht’, schreef Reve eens. ‘Dan noemen ze een straat naar me. En dan ben ik helemaal vergeten. Niemand weet toch meer wie Tweede van der Helst was?’ Klopt. De meeste mensen weten niet eens wie Eérste van der Helst was.

Deze vernoeming was, kortom, een geintje van de gemeente Amsterdam. Een wrang geintje, want Gerard kreeg gelijk. Vergeten wordt hij, al kreeg hij dan geen straat, maar een brug. Een saaie brug waarop, terwijl ik er bedroefd naar staarde, juist een zwarte raaf neerstreek. Cras, cras!

Toch nog een katholiek dier, Goddank.