Direct naar artikelinhoud
RecensieBiografie Johannes van Dam

Nauwgezet portret van Johannes van Dam – de schrik van Amsterdamse restaurants – maar of we hem beter leren kennen? (drie sterren)

Nauwgezet portret van Johannes van Dam – de schrik van Amsterdamse restaurants – maar of we hem beter leren kennen? (drie sterren)
Beeld Leonie Bos

Jeroen Thijssen: Johannes van Dam – De biografie

Nieuw Amsterdam; 318 pagina’s, € 24,99.

In 2007 publiceert schrijver Jeroen Thijssen zijn eerste roman: Broeder. Omdat Thijssen ook over eten schrijft voor het dagblad Trouw, lijkt het de uitgever een leuk idee Johannes van Dam het eerste exemplaar in ontvangst te laten nemen. De grote meester wordt met de auto naar Haarlem gebracht waar de presentatie is. Op het moment suprême neemt Van Dam het boek in ontvangst en spreekt de woorden: ‘Dit is het boek van Jeroen Thijssen. Ik ken hem niet.’

Als diezelfde Thijssen, vijf jaar na de dood van Van Dam met een biografie over de man komt, dan weet je één ding zeker: het zal geen hagiografie worden.

Een afrekening is het (gelukkig) ook niet. Wat het wel is geworden, is een nauwgezet portret van de man die 23 jaar lang de schrik was van restaurants in Amsterdam en ook daarbuiten faam verwierf met zijn magnum opus DeDikkeVanDam.

In de ruim opgezette biografie passeren alle vroege levensfases van Van Dam uitgebreid de revue: het traumatische auto-ongeluk in het Pekelerdiep waarbij de dan 16-jarige Johannes zichzelf en zijn zusje kan redden, maar zijn vader verdrinkt; zijn jeugd en provojaren (met bijbehorend drugsgebruik) in Amsterdam, tot aan de vrijwillige ballingschap in de Pyreneeën waar hij zich geplaagd door depressies terugtrekt in een geitenstal.

Twee dingen zitten er vroeg in: Van Dam is al op jonge leeftijd corpulent en wijsneuzerig (op school wordt hij ‘de professor’ genoemd). Zelf vertelde hij met graagte het verhaal dat hij als jochie de amandelspijs van Amsterdamse banketbakkers controleerde met jodium (onzuivere amandelspijs kleurt daarvan blauw).

In Van Dams jonge jaren wordt ook de basis gelegd voor zaken die als een rode draad door zijn leven lopen: de terugkerende depressies, zijn seksloosheid (‘Hoewel Van Dam homoseksueel was heeft hij dat naar eigen zeggen nooit in praktijk gebracht’, schrijft Thijssen) en het problematische oorlogsverleden van zijn familie (Van Dams oma en tante van moederskant hebben in de oorlog een bordeel voor Duitsers).

Na terugkeer uit de Pyreneeën verdient Van Dam de kost met los-vaste baantjes (boekverkoper, redactiesecretaris bij de Haagse Post) tot hij in 1990 zijn roeping vindt als restaurantrecensent van Het Parool. Dat zal hij tot zijn dood blijven doen.

De biograaf had ervoor kunnen kiezen Van Dams loopbaan te plaatsen in de context van de explosief gegroeide belangstelling voor alles wat met eten te maken heeft in de afgelopen twee decennia, de toegenomen populariteit van restaurantrecensies en Van Dams rol daarin (zelf vond hij dat door zijn kritische recensies restaurants in Amsterdam erop vooruit zijn gegaan).

Dat doet Thijssen niet, hij blijft dicht op zijn onderwerp. Dat is een keuze. De vraag is of het een verstandige is. Het gekibbel van Van Dam met zijn assistenten en vrienden, de aankoop van een scootmobiel, de totstandkoming van DeDikkeVanDam (vooral een compilatie van eerder werk) en de opzet van de Gastronomische Bibliotheek: het is vooral leuk voor de inner circle, niet voor een groter publiek.

Thijssen bevestigt het beeld dat bij de buitenwacht al bestond: dat van een moeilijk mens, voor zichzelf en anderen. Een eenzaat die verslaafd is aan taartjes, boter en aardappelpuree en op het laatst een oude brombeer die vindt dat hij alles beter weet. Geen betweter, benadrukte Van Dam in een interview met de Volkskrant: ‘Een betweter is iemand die meent alles beter te weten. Ik weet beter.’ Nieuwe inzichten in de persoon van Van Dam levert het niet op. Misschien is er ook wel niet meer.

Thijssen stelt zich niet de vraag hoe Van Dam herinnerd zal worden, wat je van een biograaf toch wel mag verwachten. Het zal zijn als een man met een fenomenale feitenkennis over eten en koken. Kennis die hij vooral uit boeken haalde: Van Dam was meer boekenwurm dan onderzoeksjournalist; aan grote maatschappelijke vraagstukken over eten waagde hij zich niet.

Ontluisterend is het beeld dat de biografie schetst van de laatste jaren. Van Dam kampt met ernstig overgewicht, lijdt aan suikerziekte en hoge bloeddruk, heeft last van slechte nieren en pijnlijke knieën. Hij slijt zijn dagen alleen in huis, omringd door zijn katten en zestigduizend boeken, overlevend op afhaalmaaltijden. Hij zorgt slecht voor zichzelf, zijn huis vervuilt. Het enige contact met de buitenwereld is de dagelijkse gang naar café De Zwart tegenover zijn etage boven boekhandel Athenaeum en zijn wekelijkse restaurantrecensie.

Op 24 juni 2013 zakt Van Dam op de trap in elkaar en wordt met gillende sirenes overgebracht naar het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Op de avond van 18 december overlijdt hij daar, kort voor zijn 67ste verjaardag. Zijn uitvaart wordt rechtstreeks uitgezonden op de Amsterdamse zender AT5, de aula van de Oude Lutherse Kerk zit tjokvol. Je vraagt je af waar al die vrienden van Johannes waren toen hij ze nodig had. Misschien, Van Dam kennende, hield hij ze zelf op afstand.

Nauwgezet portret van Johannes van Dam – de schrik van Amsterdamse restaurants – maar of we hem beter leren kennen? (drie sterren)