Direct naar artikelinhoud
Column

Met zijn enorme handen boetseerde geweldenaar Wim Kok gestaag aan Nederland

Met zijn enorme handen boetseerde geweldenaar Wim Kok gestaag aan Nederland

Van alle imposante mannen en vrouwen die in een journalistenleven langskomen, was Wim Kok een van de imposantste. Niet omdat hij lang was, zo lang dat je het hoofd in de nek moest leggen om hem aan te kunnen kijken, of omdat hij handen had zo kolossaal dat handenschudden met hem een enerverende ervaring was.

Wim Kok was een grote omdat hij vrijwel zijn hele werkzame leven in dienst heeft gesteld van wat ze de publieke zaak noemen. Van ons dus, de mensen. Met die enorme handen boetseerde hij gestaag aan Nederland. In een tijd waarin de pit en de stootkracht van de vakbonden tot voorbij de horizon reikten, deed hij dat als vakbondsman op straat, tussen kolkende massa's op de Coolsingel en op de Dam. En binnen, waar aan onderhandelingstafels de sociale strijd op A4’tjes werd beslecht, want hij wist ‘dat je wel een vuurtje kan aansteken, maar dan ook moet weten hoe je het dooft’. Voor ‘Wassenaar’, het legendarische werkgelegenheidsakkoord dat tot ver na zijn tijd het aangezicht van het land zou bepalen, hadden de mannen maar één kantje nodig.

Later, veel later – hij was al tot de politiek geroepen – werd mede onder zijn geduldige handen de grondslag voor de euro gelegd. Dat deed hij met overtuiging, want hij was van de generatie aan wie je niet hoeft uit te leggen dat de Europese Unie een verzekeringspolis is tegen dat nooit meer. Onder hem ook werd de mooiste verzorgingsstaat ter wereld verlost van een topzware WAO. Vanzelf ging dat niet, want Nederland laat zich niet gewillig boetseren, maar dan legde hij de vingertoppen van die grote handen tegen elkaar en dan zeiden de mensen toch ja.

Over zijn kabinetten zijn achteraf veel lelijke dingen gezegd, maar ik herinner me vooral dat het in die tijd verrukkelijk en uitbundig begon te waaien. Alsof hij eigenhandig de ramen tegenover elkaar had opengezet om de boel te luchten. En maar door boetseren aan Nederland gidsland.

Nooit behaagziek, wars van ijdelheid, nooit gedreven door de behoefte om aardig gevonden te worden. De mensen noemden dat nors, maar hadden we er maar meer van: mannen en vrouwen die doen wat ze vinden dat nodig is, zonder dat ze zitten te tellen hoeveel likes ze hebben verzameld.

Nooit revanchistisch of triomfalistisch ook. Hij was geen politicus die bij verkiezingswinst zou zeggen dat hij, lekker puh, het land ‘teruggeeft’ aan zijn achterban, of een regeerakkoord heeft gesmeed waar zijn soort mensen ‘de vingers bij zullen aflikken’. Hij zat er niet voor zichzelf. En hij vertrok te vroeg. Met ‘een gebroken hart’ als gevolg van de tragedie in Srebrenica, zoals Gerdi Verbeet het zondag in Buitenhof  verwoordde.

Soms zie je giganten van vroeger na jaren weer terug en dan lijken ze te zijn gekrompen, ingehaald door de tijd. Maar Wim Kok bleef lang. De handen bleven ontzaglijk.

Ook nadat hij was verdwaald op de Derde Weg.

Ook nadat hij zich bij ING de logica van het grootkapitaal eigen had geprobeerd te maken.

En bovenal nadat hij zich vorig jaar zestien uur lang had laten interviewen door journalist Leonard Ornstein, en die hem ‘Vond u het léuk?’ had gevraagd, die plek op de eerste rang bij besluiten die de maatschappelijke orde in Nederland voor decennia zouden bepalen. Kok liet een stilte vallen, zoog op het frivole ‘leuk’ en corrigeerde zuinig: ‘Het was nódig.’

Dag bouwmeester van dit mooie land. Dag premier van iedereen. Dag meneer Kok.