Direct naar artikelinhoud
Column

Het zal nog lang onrustig blijven in Den Haag wat betreft die gekozen burgemeester

Het heeft iets aandoenlijks, iets van kalkoenen die pleiten voor een herziening van kerstmis, iets van koeien die het eten van hamburgers met klem afraden, iets van Shell die ‘doe het nou niet, die dividendbelasting’ zegt: de brief die 31 burgemeesters naar de leden van de Eerste Kamer stuurden. Haal de benoeming van de burgemeester door de Kroon toch niet uit de grondwet, schrijven ze.

De Eerste Kamer gaat hier binnenkort over stemmen, en zal vermoedelijk niet naar de smeekbede van de 31 burgemeesters luisteren. Waarna na een lange en traumatische weg door bestuurlijk Nederland – zeg maar vanaf het moment, een mensenleven geleden, dat een jonge Hans van Mierlo zich in zwart-wit liet filmen terwijl hij hardop door de straten liep te peinzen ‘over de tanende invloed van de kiezer’ en ‘over het doorbreken van het vastgeroeste partijbestel’ – eindelijk de eerste stap zal zijn gezet voor een mogelijke rechtstreekse verkiezing van burgemeesters door de mensen uit de eigen steden en dorpen. Ik formuleer het voorzichtig. Want om te zeggen dat we binnenkort met wuivende palmbladeren bij de stadspoort de gekozen burgemeester kunnen inhalen zou overdreven zijn.

Het voorstel dat nu voor ligt, en waar de Eerste Kamer vermoedelijk dus mee gaat instemmen, voorziet enkel in de eerste stap: dat de burgemeester (en de commissaris van de Koning) in het vervolg kan worden aangesteld ‘op een bij wet te bepalen wijze’. Wat die nieuwe manier wordt – rechtstreeks kiezen door de bevolking, of door de gemeenteraad, of iets anders – daarover zal het nog lang onrustig blijven in Den Haag.

Je kunt er makkelijk schamper over doen, over die zittende burgemeesters die van zichzelf vinden dat ze enorm boven de partijen staan, en die ervan overtuigd zijn dat een burgemeester met rechtstreeks volksmandaat nooit zo onpartijdig, wijs en alom geliefd kan zijn als zij. Je kunt ze uitlachen om hun angst voor Swiebertjes aan het roer, of Prinsen Carnaval, of criminelen die zich vanuit de onderwereld inkopen in het openbaar bestuur – alsof het meteen gruwelijk misgaat wanneer je gewone mensen meer zeggenschap geeft.

(Terwijl ons dorp in een duister verleden heus wel eens een burgemeester in de maag gesplitst heeft gekregen van wie we tegen elkaar zeiden: ‘Hebben ze die soms uit het archief getrokken bij de P van Partijgenoten die nergens voor deugen, maar waar toch wat mee moet?’ Later kwam het goed en kregen we er eentje die ook op eigen houtje zó een burgemeestersverkiezing zou hebben gewonnen.)

Je kunt de tegenstanders natuurlijk ook gelijk geven, zeggen dat er iets zit in hun argument dat het raar is om wel de weg vrij te maken voor een andere manier van het aanstellen van burgemeesters, maar om niet meteen goed te regelen hóe. En waarom. En om niet eerst een fundamentele discussie te voeren over wat nog meer zou moeten veranderen in het gemeentebestuur. Een ‘probleemanalyse over het gemeentelijk bestel in de volle breedte’ willen de tegenstanders maar liefst.

Het punt is evenwel: over die fundamentele probleemanalyse doen we al een jaar of vijftig. Als we daarop gaan wachten, kunnen we net zo goed afspreken dat we het partijbestel rustig door laten roesten. En dat zo houden tot het einde der tijden.

Hup, Eerste Kamer.