Direct naar artikelinhoud
boekenBiografie Willem Wilmink

Voor velen is Willem Wilmink met zijn leeftijdsloze poëzie een van de beste dichters van Nederland

Willem Wilmink werdvooral beroemd door zijn kindergedichten en liedjes. De schrijver van fijnzinnige teksten was een moeilijke man, blijkt uit de biografie van Elsbeth Etty. Meer dan een groot dichter lijkt hij voor haar een hopeloos geval.

Willem WilminkBeeld Typex

De man had een lief, kinderlijk gezicht, speelde op zijn accordeon en zong met een vet Twents accent droevige ballades. Om hem heen zat een kring van hippiemeisjes die met grote, dromerige ogen opkeken naar hun idool, Willem Wilmink. Was dit een docent? Echt?

Het zal in 1975 zijn geweest, in de zonnige tuin van het Lambert ten Katehuis in Amsterdam, waar het Instituut voor neerlandistiek was gevestigd. Je had twee groepen, wist ik als eerstejaars: de serieuzen, die zich verdiepten in moeilijke taalkunde en suffe oudere letterkunde, en de revolutionairen die Marx lazen, tegen het gezag ageerden en tentamens wilden afschaffen. Bij geen van beide wilde ik horen. Maar je had dus ook deze man. Een dichter, werd gefluisterd. Zijn colleges poëzie schenen geweldig te zijn. Bij hem wilde ik studeren. Maar helaas werd ik niet ingedeeld bij Willem Wilmink. Later trok ik steeds meer naar de nerds die kille vakken als taalkunde en argumentatieleer wél interessant vonden.

Elsbeth Etty studeerde in die jaren ook Nederlands maar zij was actief in het studentenprotest, vertelt ze in de inleiding van In de man zit nog een jongen. Ook zij heeft geen college van hem gehad. Toen uitgever Vic van de Reijt, oud-student én oud-redacteur van Wilmink, haar vroeg of zij Wilminks biografie wilde schrijven, was ze verbaasd ‘Why me?’ , maar ze nam de opdracht aan.

Wilmink, geboren in 1936 in Enschede en overleden in 2003, ook in Enschede, werd in de loop van zijn leven steeds beroemder als schrijver van kindergedichten en liedjes. Zijn televisiewerk was ook bij mensen die zijn naam niet kenden mateloos populair kinderen kijken niet naar de aftiteling. Hij schreef voor De Stratemakeropzeeshow, Het Klokhuis, De film van Ome Willem, Sesamstraat, J.J. de Bom, voor Kinderen voor kinderen en voor Herman van Veen. Hij is de man van ‘Deze vuist op deze vuist’, ‘Hallo Geitenbreiers’, ‘Broodje poep’, van de onvergetelijke Erik Engerd en de Deftige Dame die scheetjes liet. Zijn liedjes waren grappig, onbekommerd sentimenteel ‘kitscherig’, vonden critici en uit het perspectief van kinderen geschreven. Vaak gingen ze over buitenbeentjes, zoals Frekie, een jongen met het syndroom van Down of Ben Ali Libi, de schlemielige goochelaar die werd vermoord door de nazi’s. Het is onversneden troostpoëzie.

In 1978 hield Wilmink het voor gezien bij de universiteit en werd hij fulltime tekstschrijver. Hij was veelzijdig en maakte geen onderscheid tussen ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur. Hij schreef filmscripts, autobiografische verhalen, een cursus dichten voor kinderen. Hij vertaalde poëzie van Emily Dickinson en W.H. Auden, analyseerde het werk van Hans Lodeizen en Leopold, vertaalde middeleeuwse gedichten en verhalen, zoals Brandaan.

Voor velen is Willem Wilmink met zijn leeftijdsloze poëzie een van de beste dichters van Nederland

Na zijn dood bleef hij populair. Voor velen is hij met zijn leeftijdsloze poëzie een van de beste dichters van Nederland. Veel zangers en cabaretiers dwepen met hem. Hij maakte school, de school van het light verse met schrijvers als Hans Dorrestijn, Fetze Pijlman, Ivo de Wijs, Jacques Klöters en Jan Boerstoel. Met hen, allemaal oud-studenten, werkte Wilmink vaak samen. In 2018 bracht De Wereld Draait Door een hommage aan Wilmink door wekelijks zijn werk door iemand te laten vertolken.

Wilmink lijkt, met zijn afkeer van gezaghebbers en grote bekken, met zijn ‘taboedoorbrekende’ taalgebruik en zijn solidariteit met al wat zwak of afwijkend is een typische adept van de ruimdenkende jaren zestig. Niets is minder waar, dat maakt Etty goed duidelijk. Hij, de romanticus, stond haaks op de tijd. Hij voelde zich niet thuis bij het schreeuwerige studentenprotest, niet bij de vrije seks en niet bij het feminisme. Hij wilde een vrouw hebben die hem trouw was, voor zijn kinderen zorgde en hem met zorg omringde zoals vroeger zijn moeder. Zulke vrouwen werden schaars.

Uit Wilminks werk spreekt een krachtig nostalgisch verlangen naar zijn jeugd, in het Enschede van de jaren dertig tot vijftig. Een veilige jeugd. Het gevoelige, ziekelijke jongetje wist zich verzekerd van de voortdurende aandacht, liefde en ongerustheid van zijn ouders. Zij hadden hoge verwachtingen van hun oudste, een klein genie dat als eerste in de familie naar het gymnasium en daarna naar de universiteit ging.

Aan die onbezorgde jeugd kwam een eind toen de oorlog uitbrak. In het onaantastbaar geachte Enschede vlogen de bommenwerpers over, de Duitsers marcheerden door de stad en vaak moest het gezin urenlang met de buren in de schuilkamer zitten, doodsbenauwd. Wilmink zou er veel over dichten. Hij maakte dan, schrijft Etty, de oorlog, terugkijkend juist kleiner en gemoedelijker. Ja, het was spannend, maar gelukkig waren zij in Enschede veilig en viel er ook een hoop te lachen. Juist zo kon hij, schrijft ze, de angsten die hem getraumatiseerd hadden hanteren: door ze te romantiseren, ze tot poëzie voor iedereen om te smeden. Een mooie observatie.

Zijn liefdesleven was aanvankelijk moeizaam. Hij liep talloze blauwtjes bij mooie, slimme meisjes van de studentenvereniging onder wie Hedy d’Ancona die graag zijn teksten afnamen voor het studentencabaret maar de wat boerse, hunkerende jongen verder niet zagen staan. Hij belandde in een ruziehuwelijk met zijn eerste vrouw, met wij hij twee zoontjes kreeg. De jongens inspireerden hem, hij was kind met de kinderen, maar zijn vrouw moest voor hen zorgen. Later vond hij een vrouw, Wobke Klein, bij wie hij zich veilig voelde en die hem tegen de boze buitenwereld beschermde. Hij ging bij haar en haar stiefdochters wonen en het contact met zijn zoons verflauwde.

De laatste twaalf jaar van zijn leven woonde hij weer in Enschede. Hij bezocht er zijn stamcafé, raakte bevriend met Herman Finkers, met wie hij in de regio optrad met liedjes, dichtte in het Twents en werd een plaatselijke held. Dat maakte hem gelukkig. Eindelijk verlost van de nuffige Randstedelingen die zich overal te goed voor voelden en altijd wat te zeuren hadden.

Dat is nog een sterk punt in deze biografie: Etty laat zien dat Wilmink zich snel miskend of tekortgedaan voelde. Of buitenspel gezet. Nooit hoorde hij erbij. Niet op het gymnasium, niet aan de universiteit en niet in de literatuur. Zijn analyses van andere dichters en kennis van de Middeleeuwen werden niet serieus genomen omdat hij zich afgaf met ‘amusement’ en voor kinderen schreef. Bij de jongens van de gestampte pot, bij het voetbal en in het café, was hij juist weer een boekenmens.

Hardnekkig probeerde hij lof te oogsten in kringen waar ze hem niet moesten. Een tragisch voorbeeld is zijn proefschrift over zijn zielsverwant Hendrik de Vries, dat volgens sommigen niet aan de academische standaard voldeed. Medepromotor Kees Fens hield toen Wilmink de Theo Thijssen-prijs kreeg een laatdunkende toespraak. Zie je wel, kon Wilmink zeggen, ze moeten me niet, die wetenschappers.

Een makkelijk mens was hij niet, blijkt uit veel van de interviews die Etty hield. Hij was opvliegend, had driftbuien, kon geweldig vloeken als hij getergd werd, was onophoudelijk aan het woord en wilde altijd in het middelpunt van de belangstelling staan. Iedereen moest rekening houden met zijn dwangneuroses en angsten, iedereen moest van hem houden. Niemand mocht het wagen op zijn terrein te komen of kritiek te hebben, dan beet hij woedend van zich af.

Dat beeld, van een gedragsgestoorde, infantiele man de term ‘autisme’ valt steekt schril af tegen dat van de gemoedelijke, innemende lieverd die zich zo fijnzinnig in de kinderziel kan verplaatsen. Hijzelf was het gekwetste kind.

Een biografie mag geen hagiografie zijn. Een biograaf moet zich in zoveel mogelijk bronnen verdiepen en met zoveel mogelijk mensen spreken. Dat deed Etty, vakkundig en grondig. Zij spreekt zichzelf niet duidelijk uit over Wilmink, maar laat het oordeel aan de lezer over. Wat zijzelf vindt van Wilminks werk blijft in het midden. Toch slaat de balans in haar boek door naar het negatieve. Veel meer dan een groot dichter is Wilmink hier een hopeloos geval.

In een biografie gaat het om het leven, niet om het werk. Maar uit deze biografie raakt alles wat Wilmink zo goed maakte en zo uniek, een beetje ondergesneeuwd onder de anekdotiek. Wat maakt dat deze man juist dit werk maakte? Waarin was hij als dichter bijzonder? Die vragen zijn van belang.

Etty neemt niet de tijd voor enige beschouwing. Dat is een keuze, maar ik vind het jammer, want zo had ze een brug kunnen slaan tussen de moeilijke man en zijn hartveroverende werk. Over die discrepantie had ze dan iets kunnen zeggen. Wilmink schreef zijn beste werk in zijn rustigste uren, tussen het gedoe door, alleen op zijn kamer, ver van opdrachtgevers, critici of concurrenten. Hij werkte snel en trefzeker, maar daarover valt door anderen minder te zeggen dan over het gedoe.

Wel gaat Etty pagina’s lang in op wat er niet waar blijkt te zijn in zijn autobiografieën en brieven, wat hij allemaal heeft vergoelijkt, verzwegen of geromantiseerd dat was nu eenmaal zijn vak en zijn aard waarbij de anderen steeds het laatste woord krijgen. Wilmink staat er in deze biografie postuum vaak beteuterd en afgetroefd bij. En dat wekt dan weer sympathie. Zo zal het in zijn leven ook vaak zijn gegaan.

Elsbeth Etty: In de man zit nog een jongen – Willem Wilmink – de biografie.

Nijgh & Van Ditmar; 552 pagina’s; € 34,99. Drie sterren.

Ben Ali Libi

Op een lijst van artiesten, in de oorlog vermoord,

staat een naam waarvan ik nog nooit had gehoord,

dus keek ik er met verwondering naar:

Ben Ali Libi. Goochelaar.

Met een lach en een smoes en een goocheldoos

en een alibi dat-ie zorgvuldig koos,

scharrelde hij de kost bij elkaar:

Ben Ali Libi, de goochelaar.

Toen vonden de vrienden van de Weduwe Rost

dat Nederland nodig moest worden verlost

van het wereldwijd joods-bolsjewistisch gevaar.

Ze bedoelden natuurlijk die goochelaar.

Wie zo dikwijls een duif of een bloem had verstopt,

kon zichzelf niet verstoppen, toen er hard werd geklopt.

Er stond al een overvalwagen klaar

voor Ben Ali Libi, de goochelaar.

In ’t concentratiekamp heeft hij misschien

zijn aardigste trucs nog wel eens laten zien

met een lach en een smoes, een misleidend gebaar,

Ben Ali Libi, de goochelaar.

En altijd als ik een schreeuwer zie

met een alternatief voor de democratie,

denk ik: jouw paradijs, hoeveel ruimte is daar

voor Ben Ali Libi, de goochelaar.

Voor Ben Ali Libi, de kleine schlemiel,

hij ruste in vrede, God hebbe zijn ziel.

Uit: Je moet je op het ergste voorbereiden

Bert Bakker 2003

Dood zijn duurt zo lang

Het is niet fijn om dood te zijn.

Soms maakt me dat een beetje bang.

Het doet geen pijn om dood te zijn,

maar dood zijn duurt zo lang.

Als je dood bent, droom je dan?

En waar droom je dan wel van?

Droom je dat je in je straat

langzaam op een trommel slaat?

Dat iemand je geroepen heeft?

Droom je dat je leeft?

Maar ach, wat maak ik me toch naar,

het duurt bij mij nog honderd jaar

voor ik een keertje dood zal gaan.

Ik laat vannacht een lampje aan.

Uit: Ernstig genoeg, Bert Bakker 1995.

Allerzielen

Soms loopt er door een drukke straat

ineens een oude kameraad

of reisgenoot.

Je weet zodra je hem begroet:

het kan niet dat ik hem ontmoet,

want hij is dood.

Eerst ben je nog een tijd verbaasd

omdat die levende toch haast

die dode was.

Heb je de zaak dan afgedaan,

dan komt er weer zo’n dode aan,

met flinke pas.

Thuis van het dodencarnaval

zie je de spiegel in de hal,

je schrik is groot:

die man daar in het spiegelglas,

met die bekende regenjas,

was die niet dood?

Uit: Ernstig genoeg, Bert Bakker 1995.