Direct naar artikelinhoud
VerslaggeverscolumnAriejan Korteweg

De onstuimige groei van de politieke biografie

De onstuimige groei van de politieke biografie

De laatste jaren verschenen biografieën van premiers en andere politici in een tempo alsof er een geoliede machinerie achter zat: Troelstra, De Jong, Schimmelpenninck, Schermerhorn, Thorbecke, vorige week nog Jelle Zijlstra. Geforceerde dagmarsen om de achterstand met ­bijvoorbeeld Engeland in te lopen, zo lijkt het. Vrijwel alle 20ste-eeuwse premiers – Marijnen is een witte vlek – hebben inmiddels een biografie of biograaf.

Van een machinerie is evenwel geen sprake, zo blijkt op de dag van de politieke biografie, maandag voor het eerst gehouden. Biografen vormen een diverse beroepsgroep, die elkaar zelden treft en weinig met elkaar afstemt. Journalisten, ­leraren, gepensioneerden – allerlei volk waagt zich aan biografieën, al zijn historici veruit in de meerderheid. Het loopt storm voor deze bijeenkomst in Amsterdam, de vijftig plekken waren snel vergeven. De ­biografen hebben er zin in.

Biografendag

Een mooiere omgeving dan de Groene Zaal van het Trippenhuis, onderkomen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, kun je je niet wensen. De hoge ramen bieden zicht op de grachtenpanden aan de overkant van de Kloveniersburgwal. Aan de betengelde muren hangen schilderijen van figuren die misschien ook wel een biografie zouden verdienen. We zitten op rechte houten stoelen achter met vilt beklede ­tafels en luisteren naar Remieg Aerts, die de gelauwerde biografie van Thorbecke schreef, de man van de Grondwet van 1848.

De politieke biografie beleeft een gouden tijd, daar zijn de aanwezigen het over eens. Terwijl het genre in de academische wereld juist weinig aanzien heeft. ‘De biografie wordt gezien als een guilty pleasure, een bastaardgenre’, zegt Aerts, die zichzelf ook nooit als potentieel ­biograaf zag. ‘Men vindt het al snel te licht, te anekdotisch. Terwijl de biograaf het persoonlijke gebruikt om het politieke te duiden.’

Biografendag

Daar komt bij dat biografieën doorgaans voor binnenlands gebruik zijn. Als straks open access de norm is in de wetenschap, wordt dat alleen maar erger. Dat je biografie mooi is uitgegeven door Prometheus, Boom of Vantilt doet er dan niet meer toe. Een Engelse vertaling wordt een vereiste. Maar wie wil er over Jelle Zijlstra of Jo Cals lezen in het Engels? De biografie is niet het ideale begin van een grote carrière, zal een jonge biograaf verzuchten.

Hoe is die hausse dan te verklaren? ‘Nu de ontzuiling voltooid is, groeit de belangstelling voor het persoonlijke in de politiek’, is de uitleg van Margit van der Steen, ­organisator van de bijeenkomst en biograaf van Hilda Verwey-Jonker. ‘Politiek gaat niet meer louter om collectieven. Er is nieuwsgierigheid naar hoe het individu de politiek kleurt.’ Tegenover het tellen en turven door sociale wetenschappers stelt de biograaf een ‘subjectieve toegang tot het verleden’.

Hoogleraar Henk te Velde, zelf geen biograaf, wil aan de hand van biografieën een beter zicht op ‘het verschijnsel politicus’ krijgen. Hij onderscheidt vernieuwers ­(Domela Nieuwenhuis, Kuyper, Fortuyn) en bestuurders (de rest). Wat kunnen we uit het geheel van biografieën destilleren voor een beter begrip van de politiek? Hoe besteden ze hun tijd, hoe eindigt hun loopbaan? It all ends in tears, is zijn conclusie. ‘Mocht dat met Rutte anders lopen, dan was hij kennelijk niet zo belangrijk.’ Zijn wens: ‘Laat de al te menselijke mens zien.’

Biografendag

Nog zo’n illusie die hier verstoord wordt: biografen beginnen zelden vanuit een verzengende passie voor hun hoofdpersoon. Dat gaat prozaïscher: bij de vakgroep komt een verzoek binnen, waarna iemand wordt benaderd of een promovendus zijn vinger opsteekt. Iemand als Chris Hietland, biograaf van André van der Louw. Het begon met een vraag vanuit Rotterdam aan het Biografie Instituut Groningen. Hietland is 35, aan leeftijds­genoten moet hij uitleggen wie Van der Louw was.

’s Middags beland ik in de hoek van de 18de-eeuwse patriotten. ­Zoals Tanja Wassenberg, die Jacob Blauw doet en in het archief van ­Johan Enschede 1.500 brieven van zijn hand aantrof. Zoals ook ­Edwina Hagen, die eerder de biografie van Schimmelpenninck schreef en nu aan Adam Gerard Mappa werkt, aanvoerder van het ‘vliegend legertje’. Mannen die ­elkaar gekend hebben.

De biografendag smaakt naar meer, constateert Aerts in zijn slotwoord. Onderwerpen genoeg: de groepsbiografie als genre, de ­mogelijkheden van de collectieve biografie, de afbakening van politiek en privé. Luid klinkt de roep om aandacht voor de rol van gender; biografieën gaan tot dusver vooral over witte mannen. De ­patriotten vinden dat de historische biografie onderbelicht is gebleven.

Een eetclubje voor premiers­biografen wordt gevormd, de ­eenzaamheid van het biografen­bestaan is doorbroken. Volgend jaar weer.