Direct naar artikelinhoud
columnsylvia witteman

Ons huis ziet er meer dan ooit uit als een door asocialen uitgewoond slooppand

Ons huis ziet er meer dan ooit uit als een door asocialen uitgewoond slooppand

Hier kunnen we toch écht niemand meer ontvangen’, zei ik afgelopen zomer, wijzend op de aftandse meubels in onze zitkamer. ‘Nee, hè?’, antwoordde huisgenoot P, en las verder in zijn krant. Dergelijke gesprekken voltrokken zich al jaren vrijwel wekelijks. Zonder resultaat, behalve dat de meubels er steeds beroerder aan toe raakten. De schuld lag natuurlijk bij onze katten, die een en ander tot op het merg hadden afgekrabt.

De ooit zo statige-en-toch-gezellige lederen Heer Bommel-stoel zag eruit alsof hij in slowmotion ontploft was, met grote lappen losgescheurd leer, troosteloos verdorrend langs puilende hompen pisgeel, verkruimeld schuimrubber. En de bank, verzakt als een drachtig bierpaard, bestónd eigenlijk alleen nog maar uit kattenhaar. Nee, hier konden we echt niemand meer ontvangen. Gelukkig wílden we ook helemaal niemand ontvangen. Een win-winsituatie, kortom, die dan ook vele jaren stand hield.

Tot de zomer van 2018. Wij kwamen terug van vakantie, en zagen, zoals dat gaat, héél even ons eigen huis met de objectieve blik van een buitenstaander. ‘Het kan écht niet meer’, zei ik maar weer eens. ‘Nee, hè?’, antwoordde P gewoontegetrouw, en greep naar een stapel oude kranten. Maar de vakantie had een onvermoede daadkracht in mij losgemaakt ‘Kom mee’, zei ik met een grafstem. ‘Het móét’.

Beklemd stapten we in de auto en al gauw liepen we door toonzalen vol met van die - hippe, maar lelijke - grote, grauwe hoekbanken. Alsof je het lijk van een tragisch omgekomen olifant in je kamer zet. Ik kreeg er tranen van in mijn ogen, en ook bij P zag ik de vakantiebruine kaken verbleken.

Om een lang verhaal kort te maken: na dagen rondrijden langs diverse zelfmoordmeubelboulevards in winderige buitenwijken van Zaandam, Sliedrecht en Beverwijk, vonden wij - uiteraard bij een winkel pal om de hoek van ons huis - een bank en een fauteuil die sprekend leken op onze oude meubels. Maar dan nieuw, dus. Duur en prachtig. ‘Ik kan ze metéén laten bezorgen’, geilde de verkoper. Een uurtje later werden ze binnengedragen, en daar stonden ze dan, stralend uit al hun koperen kopspijkertjes.

Toen we even later in de keuken een feestelijke fles opentrokken, hoorden we een afschuwelijk scheurend geluid uit de kamer komen. De katten! Ze hadden zonder omhaal hun nagels in die schitterende, nieuwe lederpracht gezet. Grote, diepe krassen in dat huidje als van een pasgeboren kalfje. In paniek greep ik een oud, geruit picknickkleed uit de garderobekast en smeet dat over de bank, terwijl P naar boven rende en terug kwam met een vage Indiase lap om de gewonde fauteuil mee te beschermen.

Dat is nu vier maanden geleden. De kamer is erg vol, want we hebben de oude, ontplofte fauteuil maar laten stáán, als legaal krabobject voor de katten. Aan de Indiase lap en het geruite picknickkleed zijn we inmiddels gewend geraakt. Af en toe tillen we ze even op, om het glanzende leer eronder te aaien, en dan leggen we ze weer terug.

Ons huis ziet er meer dan ooit uit als een door asocialen uitgewoond slooppand. Nee, hier kunnen we écht niemand ontvangen.