Direct naar artikelinhoud
ReportageMet de boswachter mee

Als het in de herfst weer vroeger donker wordt, neemt het aantal wildaanrijdingen toe. Wat gebeurt er met een aangereden dier?

De Volkskrant reed een avond mee met een boswachter op piketdienst.

In veel gevallen gaan de wilde dieren naar de berm langs de weg, omdat daar gras groeit.Beeld Jan Mulders

Het is iets voor zes uur ’s avonds wanneer we komen aanrijden bij de boshut van Staatsbosbeheer in de gemeente Nunspeet op de Noord-Veluwe. De herfstblaadjes dwarrelen als goudbruine confetti in het licht van onze koplampen; tegen de gevel van de hut werpt een kleine lantaarn een vlekje licht. Afgezien daarvan is het pikdonker en dat maakt het voor boswachter Harry Vlietstra, die even later met een grote glimlach in de deuropening staat, een van de drukste perioden van het jaar.

 Wilt u dit artikel liever beluisteren? Hieronder staat de door Blendle voorgelezen versie.

Vlietstra is een van de boswachters faunabeheer van Staatsbosbeheer op de Veluwe. Hij is verantwoordelijk voor het aansturen van jagers, en samen met collega-boswachters draait hij wildaanrijdingenpiketdiensten. In 2017 werden alleen al in Gelderland 2.200 dieren aangereden, landelijk zijn dat er zo’n 6.000. 

Wanneer een edelhert, ree of wild zwijn door een auto wordt geraakt, wordt Vlietstra door de politiemeldkamer opgepiept en moet hij binnen twintig minuten ter plekke zijn. Mocht het dier zeer ernstig gewond zijn, dan kan Vlietstra het zo snel mogelijk uit zijn lijden verlossen. Daarnaast zijn sommige stukken vlees prima eetbaar en moeten die dus zo snel mogelijk worden gekoeld.

‘Dieren leven niet volgens de klok’, zegt Vlietstra. ‘Wanneer het bij ons wintertijd wordt, valt de spits precies samen met de tijd dat de dieren op zoek gaan naar eten: de schemering. In veel gevallen gaan de wilde dieren naar de berm langs de weg, omdat daar gras groeit. Het hert, bijvoorbeeld, hoort eigenlijk helemaal niet thuis op de Veluwe, maar in weilanden.’ 

Boswachter Harry Vlietstra (midden).Beeld Jan Mulders

Een vervelende ervaring

Dat het aanrijden van een wild dier ook voor de chauffeur traumatisch kan zijn, of in ieder geval voor grote schrik kan zorgen, weet Ellie Norden (46). Het was ongeveer drie jaar geleden. Op een zondagmiddag botste op een provinciale weg in Drenthe een edelhert op haar Ford Ka. Norden: ‘Hij leek vanuit het niets de weg op te komen en vloog zo over mijn motorkap heen. Al had ik geremd, ik had hem niet kunnen ontwijken. Mijn hart klopte in mijn keel.’ Samen met haar man haalde Norden er een boswachter bij. ‘Ik hoop dat hij het hert uit zijn lijden heeft verlost’, zegt ze. ‘Maar het blijft een vervelend idee dat er een dier door jouw toedoen is gestorven.’

Hij zet kopjes koffie op de salontafel en roert het melkpoeder er met zijn zakmes doorheen. ‘Dit jaar hebben we het geluk dat er door de aanhoudende warmte nog veel gras is. Wilde zwijnen eten graag bosbessen, vruchten van diverse struiken en stukken van bomen. In de herfst zijn ze dol op eikels, maar om die te kunnen verteren, hebben ze proteïnen nodig. Die vinden ze in de vorm van larven, waarvan er veel in het bermgras leven.’

Aan alle muren van de boshut hangen geweien: grote, verharde, bruine geweien en jonge geweien met een grijze donslaag. Op een kastje bij de muur ligt een zestal zwijnenkaken. Vlietstra wijst een van de geweien aan. ‘Deze is twee jaar geleden geraakt door een lesauto; de auto was total loss. Dat gewei daar is helemaal scheefgegroeid, omdat het hert, toen het nog jong was, ergens vast is blijven zitten of een hormonaal probleem had.’ 

‘Het is wel een beetje een mancave hier’, zegt Vlietstra. ‘Meestal is dit mijn persoonlijke kantoor. Maar we komen hier ook weleens ’s avonds samen met de jagers om de dag te bespreken. Dat zijn vooral mannen, maar er zit inmiddels ook een vrouw in het team. Dat zorgt wel voor een andere, zachtere sfeer.’

Hoe verloopt zo’n sollicitatieprocedure voor een nieuwe jager? Ten eerste moet de jager een tweejarige theorieopleiding Grofwild volgen, gevolgd door een eenjarige praktijkopleiding. Het belangrijkst is volgens Vlietstra te achterhalen welke motieven de jager heeft om faunabeheerder te worden. ‘Als iemand er niet goed over heeft nagedacht en zomaar wat wil komen schieten, merk je dat snel genoeg. Dan worden ze rood en gaan ze een beetje stamelen. Ik ben op zoek naar mensen die snappen waar het echt om gaat en dat ook kunnen uitleggen.’ Hij wijst naar de stoffige flessen wijn, die in een wijnrek naast de open haard staan. ‘Het beeld van jagers met een glas whisky in de boshut, dat is iets van vroeger. Heel soms drinken we een wijntje, maar meestal nemen we gewoon een kop koffie of thee.’

We gaan met de terreinwagen op pad. Vanavond heeft Vlietstra tot middernacht piketdienst. Meestal rijdt hij dan door de omliggende bossen om in zijn functie als buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) dieren te spotten en toezicht te houden. ‘Er lopen ’s nachts niet alleen beesten rond’, zegt hij. ‘Er zijn ook genoeg mensen die in het donker de bossen in trekken. Soms is dat onschuldig, maar er kunnen ook verdachte gevallen tussen zitten. Drugsafval dat gedumpt wordt bijvoorbeeld. Daarnaast zijn er plekken waar mensen ’s nachts niet mogen komen.’ 

Vlietstra pakt zijn warmtelamp uit het dashboardkastje en schijnt door het open raam richting het veld achter de boshut. ‘Dit is ook gewoon mijn passie: diertjes kijken’, zegt hij. ‘Ik heb nog veel vakantiedagen over, maar het liefst ben ik ook in mijn vrije tijd in het bos. Ik heb het geluk dat ik bij wijze van uitzondering mijn vrouw mag meenemen tijdens het werk. De meeste faunabeheerders zijn inmiddels gescheiden.’ Op een tablet voor in de auto verschijnen drie rood oplichtende figuren. Een hinde met twee kalveren. ‘Op dit veldje heb ik verschillende grassen en bloemen gezaaid voor de herten’, zegt Vlietstra. Deze drie laten we met rust, zodat we ervan kunnen genieten tijdens de bronsttijd. Het zijn een beetje mijn vriendjes. Gezellig toch?’

Op een tablet verschijnen de resultaten van de warmtelamp die het bos in wordt gericht.Beeld Jan Mulders

Het aantal wildaanrijdingen dat per week plaatsvindt kan volgens Vlietstra enorm variëren. Wel ziet hij in november, wanneer het vroeg donker wordt, een toename. Afgelopen week waren het er maar een paar, maar hij heeft ook weleens een week meegemaakt met vijftien aanrijdingen in zijn gebied. Aanvaringen tussen mens en dier zijn onvermijdelijk in een dichtbevolkt land als Nederland, zegt Vlietstra. ‘De kern van mijn werk is een balans vinden tussen de leefwereld van mens en dier.’ Als boswachter moet hij niet alleen opkomen voor de wilde dieren, maar ook zorgen dat landbouwers ongestoord hun werk kunnen doen. Wanneer die te veel wilde zwijnen op hun land krijgen, worden hun akkers door de beesten omgeploegd en gaat de oogst verloren. Vlietstra: ‘In ons land verdringt de mens steeds meer de natuur, maar ik probeer er wel voor te zorgen dat er zo min mogelijk dieren gedood hoeven te worden. Wanneer een boer overlast heeft, schiet ik soms een dier af. Dat schrikt de rest af.’ Ook kunnen de boeren zelf voorzorgsmaatregelen nemen. Zo herinnert Vlietstra zich een tip van een van hen: ‘Hij spande schrikdraad om zijn land en smeerde dit in met frituurvet. De dieren willen er dan aan likken en krijgen dan een schok.’

We rijden in rustig tempo over een oude allee, midden in het bos: de Pas-Opweg. ‘Aan het ene eind van deze laan stond vroeger een huis dat ‘Pas op!’ werd genoemd, aan de andere kant stond ‘Kiek uut!’, zegt Vlietstra. ‘De weg lag op verschillende handelsroutes, waaronder enkele naar Duitsland. Volgens de overlevering zat het hier vol met struikrovers.’ Wanneer we op een parkeerplaats stoppen om twee mogelijk verdachte auto’s te inspecteren – Vlietstra’s conclusie met betrekking tot de inzittenden: ‘Die vinden elkaar gewoon lief’ – gaat de pieper af. ‘Wagen 8781 in aanrijding met grof wild op de N310’, klinkt het blikkerig. Een collega-boswachter heeft op de Elspeterweg een aanrijding gehad met een volwassen edelhert. Vlietstra krabt aan zijn kin en zegt, met een verbaasde blik op zijn gezicht: ‘Dit hebben we niet in scène gezet, hoor.’

‘Roadkill’ voor eigen consumptie

Jan Kruithof (48) uit Oosterhout neemt zelf weleens wild mee naar huis om het te bereiden. Met zijn gezin rijdt hij vaak door het Chaamse Bos of de Drunense Duinen. Daar komen ze meer dan eens aangereden hazen, eenden of konijnen tegen. Zijn kinderen, een tweeling van 8, wil hij graag bijbrengen waar hun eten vandaan komt. Kruithof: ‘Ik wil niet dat ze denken dat het vanzelfsprekend is dat alles in een folietje in de supermarkt ligt.’ Hij stipt wel aan dat hij de nodige kennis van vlees heeft. Eenmaal thuis controleert hij samen met zijn vrouw en kinderen de organen van het dier. Zitten er geen vliegen op? Is het bloed vers? ‘Een haas laat ik nog twee dagen hangen om het vlees te laten besterven’, zegt hij. ‘Zo wordt het mals.’ Ander vlees bereidt hij zo snel mogelijk. Wanneer hij een ree of hert zou aanrijden of zou aantreffen, zou Kruithof het wel melden. ‘Maar uit mijn eigen ervaring als opsporingsambtenaar weet ik dat het geen zin heeft de politiemeldkamer te bellen als je een dode haas vindt. Voor kleine dieren hebben ze geen tijd. Die laten ze liggen.’

Onder de geraakte auto ligt een plasje koelvloeistof.Beeld Jan Mulders
Het gebied van Staatsbosbeheergebied ten zuidoosten van Nunspeet.Beeld Jan Mulders

Op een kaart wijst Vlietstra de weg aan waar het ongeval heeft plaatsgevonden. Een lange gele lijn, dwars door twee wildgebieden. Het is een van de gevaarlijkere wegen voor het wild in deze omgeving, dat wil oversteken van het ene leefgebied naar het andere. ‘Er is geprobeerd ze te verschrikken met een irritant geluid en blauw knipperlicht’, vertelt Vlietstra. ‘Maar daar wennen ze aan. Wildviaducten werken daarentegen wel heel goed, maar er is geen geld om er daarvan veel neer te zetten.’

Een van zijn eigen oplossingen is het afvuren van valse schoten langs de berm. ‘Dieren moeten een vervelende associatie krijgen bij de autoweg.’ Maar net als bij het afschieten van dieren op boerenland, is het hierbij belangrijk dat de jager niet wordt gezien door andere beesten. De dieren moeten een slechte associatie krijgen bij de plek, niet bij de mens. Vlietstra: ‘Wandelaars moeten kunnen blijven genieten van de aanblik van een zwijn, edelhert of ree. Daarnaast: wanneer de dieren bang worden, gaan ze angstroedels vormen van wel dertig dieren. Die wil je niet langs de weg hebben. Ook is het niet bevorderlijk voor de wildzichtbaarheid en de vraat van het jonge bos.’

Op de plek van de aanrijding staan drie collega-boswachters tegen een woudgroene Volkswagen Caddy aangeleund. Het merkplaatje is eraf gevallen, het blik is licht ingedeukt en onder de auto ligt een plasje koelvloeistof. De jonge boswachter, die achter het stuur zat, klopt zacht op de motorkap. ‘Hij start niet meer.’ Omdat het dier met zijn volledige zijkant op de auto is geknald, is Vlietstra bang dat het zwaargewond in het bos is gaan liggen. ‘Het is immers mijn taak een gewond dier zo snel mogelijk uit zijn lijden te verlossen’, zegt hij. ‘Nu is het zaak om te zien of we het beest op het spoor kunnen komen, om uit te vinden hoe het eraan toe is.’ Bij de dierenarts belanden de wilde dieren zo goed als nooit; de kans zou namelijk groot zijn dat ze dan alsnog van de stress doodgaan. ‘Je moet het je zo voorstellen’, zegt Vlietstra. ‘Wij mensen zijn als marsmannetjes voor die wilde dieren. Hoe zou jij je voelen als je door een groep van zulke marsmannetjes uit je eigen wereld zou worden weggenomen en onder felle lampen werd neergelegd, terwijl ze je allemaal aanstaarden?’

Maar wat gebeurt er dan met zo’n aangereden wild dier dat door Vlietstra of een collega moet worden afgeschoten? ‘Allereerst proberen we het schot altijd buiten het zicht van de mensen die het dier hebben aangereden te lossen’, zegt Vlietstra. ‘De chauffeur is vaak al genoeg geschrokken. Het is niet niks, zo’n groot beest dat op je motorkap knalt.’ Vervolgens brengt Vlietstra het dier in de laadbak van zijn pick-up, onder een gespannen net, naar een van de koelcellen in het bos. Daar beoordeelt hij of het dier nog geschikt is voor consumptie. Is dat het geval, dan komt de poelier het dier ophalen. Een deel van het wild komt op deze manier op het menu van restaurants terecht.

Dat een dier in de voedselketen terechtkomt, is echter zeldzaam. De regels zijn streng. Vaak zijn de ingewanden te erg aangetast of zelfs geperforeerd, waardoor er bijvoorbeeld maagsap of urine is gelekt, wat het vlees bederft. Daarnaast weet je nooit of zo’n beest misschien een infectie of ziekte met zich meedraagt. ‘Zo troffen we vorig jaar in de buikholte van een jong hert grote tumoren aan’, herinnert Vlietstra zich. Hoewel tumoren niet per definitie slecht hoeven te zijn voor de gezondheid van de eter, betreft het wel afwijkend weefsel dat zich kan differentiëren in weefsel dat bijvoorbeeld hormonen produceert. En dat kan wel effect op de gezondheid hebben. Het overgrote deel van de aangereden dieren wordt daarom teruggebracht naar het bos, waar het op een rustig plekje wordt neergelegd als biomassa. Vlietstra: ‘Zo geef je het terug aan de natuur en kunnen de vossen, dassen en raven ervan eten.’ 

Dat sommige mensen aangereden wild op eigen houtje meenemen om thuis te bereiden, vindt de faunabeheerder dan ook riskant. Bovendien moet iemand bij een eventuele controle kunnen bewijzen dat het dier niet door zijn of haar toedoen is gestorven; het niet melden van een aanrijding is strafbaar. Vlietstra: ‘Stel, er rijdt een auto door het bos waarvan de motorkap op verschillende plekken is ingedeukt, en in de kofferbak vind ik een wild zwijn. De chauffeur kan dan beweren dat de auto gewoon oud is en dat hij het zwijn gevonden heeft. Om dit soort situaties het hoofd te bieden, mochten die zich voordoen, bestaat de omgekeerde bewijslast.’

Op de plek van de aanrijding hangt Vlietstra een lintje in een boom.Beeld Jan Mulders
‘Roadkill’ voor eigen consumptie
Beeld Jan Mulders

Op de plek waar het hert is aangereden, hangt Vlietstra een lintje in een boom. In colonne volgen we de boswachter het bos in. Tussen de boomkruinen glinsteren de sterren. Met zijn warmtelamp in de aanslag stapt Vlietstra voorzichtig over gevallen boomstammen en tussen het hoge gras door. Takjes knisperen onder onze voeten en de herfstkou slaat in ons gezicht. Dan draait Vlietstra zich plotseling om. Hij houdt zijn vinger voor zijn mond: ‘Sshht! Wacht daar.’ Even later roept hij ons bij zich. Hij heeft het hert gezien. Het liep een beetje struikelend door het struikgewas, iets verderop. ‘Het zou kunnen dat het dier zwaar gewond is, maar nog loopt door de adrenaline. Maar het kan ook gewoon een beetje duizelig zijn van de shock.’ Vlietstra haalt zijn schouders op. ‘We kunnen nu niets doen; we zullen moeten wachten tot morgenochtend om te zien of het dan ergens is gaan liggen.’ 

De volgende dag appt Vlietstra dat er met een hond naar het hert is gezocht. Er is niets gevonden. Het beest is hoogstwaarschijnlijk ongedeerd.

Van Schipholgans tot ‘Chili con Carnage’

Meer ontdekken over het eten van wild vlees op bijzondere manieren? In Café de Ceuvel in Amsterdam-Noord kun je Schipholgans eten. Dit zijn ganzen die op Schiphol worden afgeschoten, omdat ze anders in vliegtuigmotoren terecht kunnen komen. De beesten worden geleverd door De Keuken van het Ongewenst Dier. Op hun website (http://dekeukenvanhetongewenstdier.nl/) zijn ook ganzenkroketten, ponyburgers en duivenborst te bestellen. De Amerikaanse kookboekenschrijver Buck Peterson schreef in 1985 The Original Road Kill Cookbook, waarin hij de lezer meeneemt van Amerika tot Azerbeidzjan en op elke plek volgens de lokale tradities vlees van aangereden wild bereidt. Dit leidt tot gerechten als ‘Bangered and Mashed’ in Engeland, in Duitsland een ‘Hasenpflatten’ en de Chileense nationale schotel met een twist: ‘Chili Con Carnage’.