Direct naar artikelinhoud
NieuwsStadsvogels

Ook stadsvogel kampt met woningnood: populatie van 13 van 20 stadsvogelsoorten flink afgenomen

De merel, de spreeuw en de huismus: zogeheten ‘stadsvogels’ zijn het. Maar juist in de stad hebben ze het moeilijk. De populaties van dertien van de twintig stadsvogelsoorten zijn tussen 1990 en 2017 in stedelijke omgeving fors afgenomen.

Een spreeuw, een van de stadsvogels waar het slechter mee gaat.Beeld ANP

Dat blijkt uit onderzoek van vogelonderzoekinstituut Sovon en het Centraal Bureau voor de Statistiek. Ook de Turkse tortel, de houtduif, de staartmees en de gierzwaluw komen aanzienlijk minder voor in stedelijke omgeving. De kuifleeuwerik is zelfs helemaal uit ons stadse straatbeeld verdwenen.

‘Wij mensen hebben ooit hun leefgebied ingenomen. Sommige vogelsoorten hebben zich daar aanvankelijk heel goed op aangepast. Maar de stad als biotoop is voor een aantal soorten steeds minder geschikt geworden’, zegt Albert de Jong van Sovon.

‘Het klinkt misschien wat gek, maar met stadsvogels gaat het beter in landelijk gebied’, zegt onderzoeker Cor Pierik van het CBS. Dat geldt voor de koolmees, zanglijster, merel, pimpelmees, groenling, huiszwaluw en putter. Buiten de stad nemen zij in aantal toe.

Toch is het niet zo dat de stadsvogels naar het platteland trekken, zegt Albert de Jong van Sovon. De afname van deze soorten in de stad en de toename op het platteland zijn twee afzonderlijke ontwikkelingen. ‘Veel vogels hebben een zeer kleine actieradius, weten we uit ringonderzoek. Van de huismus is bekend dat hij zijn hele leven niet veel verder dan 1 kilometer komt van de plek waar hij geboren is.’

De stedelijke populaties nemen af doordat de vogels er minder eieren leggen, minder jongen groot worden en de overleving lager is. Een mogelijke oorzaak zijn veranderingen in de bebouwde biotoop, denkt CBS-onderzoeker Pierik. ‘Woningen zijn steeds beter geïsoleerd. Vroeger kon een spreeuw of huismus nog onder een dakpan kruipen om een nestje te bouwen.’

Huismushotel

Deze holenbroeders hebben het lastig met nieuwbouw, bevestigt Albert de Jong van Sovon. ‘Bij sloop van oude panden moet er voor beschermde soorten zoals de huismus en de gierzwaluw vervangende woonruimte worden gecreëerd.’ Bijvoorbeeld een huismushotel, een rij nestkastjes aan een gevel, of invliegopeningen in de spouwmuren voor gierzwaluwen.

Een andere mogelijke verklaring is verdichting van bebouwing in de stad. Daardoor verdwijnen open foerageerplekken van bijvoorbeeld de spreeuw, die daardoor minder voedsel kan vinden. Bovendien worden steeds meer tuinen en plantsoenen betegeld. Ook worden struiken vervangen door gras. De Jong: ‘Dat is onderhoudsarm. Maar voor vogels die graag in dichte bosschages broeden, zoals de staartmees en de heggenmus, is dat vervelend.’

Een vogel wordt een ‘stadsvogel’ genoemd als minstens 32 procent van de populatie in de stad broedt. Daarom horen meeuwen met een voorliefde voor patatkramen niet tot de bedreigde categorie: die bouwen hun nesten hoofdzakelijk buiten de stad.

Zeshonderd telgebieden

De definitie maakt de vogeltellingen tot een ingewikkelde klus. Het telwerk is in handen van vrijwilligers van Sovon. Ze moeten in zeshonderd telgebieden op acht tot twaalf plekken ten minste drie keer per jaar vijf minuten tellen. ‘Om trends in de tijd te ontdekken moet het zeer systematisch gebeuren. Daar leiden we vrijwilligers voor op’, zegt Albert de Jong van Sovon.

MUS heet het Sovon-project toepasselijk: Meetnet Urbane Soorten. ‘Er zijn complete instructieboekwerken voor’, zegt CBS-onderzoek Pierik. ‘Je moet wel een geoefende teller zijn om heggenmus van een huismus te kunnen onderscheiden.’