Direct naar artikelinhoud
ColumnBert Wagendorp

Als het schaatsen nu ook al bezoedeld blijkt, kunnen we onze identiteit beter meteen bij het grof vuil zetten

Als het schaatsen nu ook al bezoedeld blijkt, kunnen we onze identiteit beter meteen bij het grof vuil zetten

De voormalige schaatser Jan Ykema zei gisteren in de Volkskrant dat hij in de jaren tachtig anabole steroïden kreeg aangeboden van de bondsarts van de KNSB, Rob Pluijmers. Ykema, in 1988 winnaar van olympisch zilver op de 500 meter tijdens de Winterspelen van Calgary, verklaarde niet op het aanbod te zijn ingegaan. Maar, zei hij eerlijk, als ik me destijds beter had ingelezen, had ik het misschien wel gedaan.

Ykema was behalve een groot humorist ook een zeer getalenteerde sprinter, en sprinters zijn spierbundels. Dat was Ykema van nature al, maar met wat extra testosteron was hij een Jerommeke geworden en had hij goud kunnen winnen. Voor de topsporter is dat een doel waarvoor hij best wat risico wil lopen en een paar regels wil overtreden. Er zitten er ook tussen die voor olympisch goud tien jaar van hun leven willen inleveren. Dat begrijpen wij losers niet, maar daarom zijn we ook losers.

Het effect van anabolen viel in 1988 het best waar te nemen bij de Canadese atleet Ben Johnson. Diens spiermassa paste eigenlijk niet meer in zijn lichaam, hij kon elk moment ontploffen. Johnson won bij de Zomerspelen van Seoul de 100 meter. Hij kreeg geen gouden medaille, want hij had pech en werd betrapt. Van de andere zeven finalisten hadden er zes ook gebruikt, zo bleek later. Eén deelnemer liep schoon en werd laatste.

Ach, anabole steroïden! De chemiereus Jenapharm had in 1961 de primeur met het middel Oral Turinabol, de geheime toverdrank die de Oost-Duitse sport liet concurreren met de grootmachten VS en Sovjet-Unie. Wie de Oost-Duitsers wilde bijhouden had weinig keus: op naar de apotheek. Anabole steroïden veranderden de sport.

Hoeveel prachtprestaties hebben wij er niet aan te danken? Zwemsters veroorzaakten hekgolven, gewichtheffers tilden met gemak een koe op, wielrenners gingen even hard omhoog als naar beneden, speerwerpers gooiden de speer in een baan rond de aarde. Het olympisch credo citius, altius, fortius (sneller, hoger, sterker) bleek op recept verkrijgbaar – en ook zonder recept.

Dus zo vreemd is het niet dat de mare destijds ook in het Nederlandse schaatsen de ronde deed: eerlijk sporten is mooi, maar je wint weinig en er zijn alternatieven. Doping is maar net wat je doping noemt en wie anabolen omschreef als fijne trainingsmaatjes had ook gelijk.

Lang golden de Hollandse jongens en meisjes van het gladde ijs als de verpersoonlijking van sport zoals sport bedoeld was. Die illusie houden we graag in stand. Samen met Andere Tijden Sport deed de Volkskrant onlangs het mysterie van de verdwenen urinestalen uit de doeken: hele land in rep en roer, verontwaardiging onder de fans: wie besmeurde daar het imago van onze frisse helden? En met dat van de schaatsers het imago van ons allemaal?

Schaatsen, dat zijn wij. In Thialf juichen we onszelf toe. Het schaatsen zit diep in onze ziel, en die is rein, onschuldig en vrij van list & bedrog – dit in tegenstelling tot die van het zooitje ongeregeld over de grens of de pakhazen in het wielrennen. Zonder zwarte piet, dat gaat nog. Maar als het schaatsen nu ook al bezoedeld blijkt, kunnen we onze identiteit beter meteen bij het grof vuil zetten.

Wat staat ons allemaal nog voor ontluisterends te wachten? Het toptrio Effting, Feenstra en Misérus is nog niet eens aanbeland in de jaren van de epo – na de anabolen het volgende wondermiddel dat de hele sport op z’n kop zette. Ik hoop maar dat onze ijskonijntjes ervan af zijn gebleven, maar ik houd mijn hart vast.