Direct naar artikelinhoud
Column

Op het perron van spoor 7a stond het object van mijn puberbewondering

Op het perron van spoor 7a stond een jongen in wie ik het object van mijn bewondering herkende uit mijn puberteit. Ik was voor hem gevallen omdat hij gitaar speelde en op een dag ineens You shook me op de kaft van mijn geschiedenisschrift had gekrabbeld, een boodschap, een stilzwijgend verbond, want verder zei hij eigenlijk nooit zoveel, iets wat ik toen nog aanzag voor diepgang. Ook nu stond hij zichtbaar na te denken, het was een vreemde gewaarwording voor ons beiden toen ik dat hardop constateerde bij het passeren. ‘Wat?’, vroeg hij terwijl hij de ene helft van zijn koptelefoon uit zijn oor trok.

‘Nee niks’, zei ik. ‘Of je stond na te denken.’

Om ons heen liepen forenzen af en aan, verderop werd iets omgeroepen.

Boven onze hoofden liet een duif iets vallen.

‘O, oké.’ Met zijn ene hand wikkelde hij de zwarte draad van een koptelefoontje om zijn andere, met zijn ogen gleed hij over mijn gezicht. Hij zag er wat wazig uit, stoned misschien, en ik zag hoe hij in gedachten naar mijn naam zocht. Toen dat te lang duurde zei ik het zelf maar, en daarna voegde ik er nog wat andere coördinaten aan toe waaraan hij mij zou kunnen herkennen –  de school, de klas, of hij die en die nog weleens zag. Ik vroeg me af of ik zo was veranderd. Hij niet. Hij was nog altijd iemand in een capuchontrui onder een leren jack, versleten jeans aan een dunne kont en zwarte Allstars aan de voeten, het uniform van de welzijnswerker, de geluidsjongen, de Keith Richards in het diepst van zijn gedachten. Net toen ik over You shook me wilde beginnen zei hij dat zijn vriendin het had uitgemaakt, na drieënhalf jaar. ‘Ik kom er net vandaan.’

‘Aaah’, zei ik alsof dat alles verklaarde.

‘Ja, klote. De koek is op, zei ze. We hadden ook best veel ruzie de laatste tijd. Altijd om kleine dingen, weet je wel. De vaatwasser uitruimen, dat ik de lampen liet branden. Dat soort shit. Dat je echt denkt: waar gáát dit over?’ Hij nam een slok van een fles water. ‘Ik denk eerder dat zij mij gewoon totaal betuttelde.’

‘Ja, dat denken jullie allemaal’, zei ik.

‘Ze wil ook dat ik met een psycholoog ga praten’, vervolgde hij zonder verder acht te slaan op mijn opmerking. ‘Ik heb een te sombere blik op de wereld, zegt ze. Dat is misschien ook wel zo. Maar daar heb ik zelf totaal geen last van.’

Hij nam weer een slok, ik zag nu pas dat hij een brede, zilveren ring met een turkooizen steen om zijn duim droeg. ‘Hhmm.’ Hij maakte een geluid alsof hij alweer verder wilde vertellen maar hinderlijk werd onderbroken door zijn eigen volle mond. Met een groezelige mouw veegde hij een druppel van zijn kin. ‘Ik wil het nog wel een kans geven, maar ik denk niet dat het ’m nog gaat worden. Dus nu moeten we de boel gaan verdelen. Geen ordinair geruzie over een kast of een cd.’ Hij keek me aan. ‘Dat is van Acda en de Munnik. Ken je dat niet? Hier’, zei hij terwijl hij een plastic tas omhoog hield. ‘Mijn games heb ik alvast meegenomen.’

Onze trein kwam aangereden, sissend en piepend kwam hij tot stilstand. ‘Dus nu ben ik weer vrijgezel’, zei hij vlak voor we instapten. Hij rechtte zijn schouders, balde een vuist en riep: ‘Moeders, hou je dochters binnen!’

Ik wilde iets terugzeggen, maar het kon me al niet meer schelen.