Direct naar artikelinhoud
Column

Mijn homoseksueelste ervaring was op 19 januari 1997 in de snackbar

Nu homoseksualiteit – met dank aan SGP-voorman Kees van der Staaij – opeens weer een geil onderwerp is, vraag ik mij af: wat was mijn homoseksueelste ervaring? Wanneer heb ik dat ooit overwogen, snor op snor en je hand leggen op iets dat erg veel op je eigen rug lijkt.

Ik weet dat precies. Dat was op 19 januari 1997, om vijf voor half zeven in Amstelveen. Het gebeurde in een snackbar. Het regende. Heel hard. Het was regen die je doet schuilen, desnoods in een snackbar. En zo ging het precies.

Ik haalde friet en kroketten voor mijn familie. Het was druk. Nadat ik had besteld, rommelde ik mijzelf naar de zijkant van de snackbar en wachtte. Vlak naast mij hoorde ik een doffe dreun. De regen sloeg tegen de ramen, ik wreef een kijkgat en zag een gele regencape gevuld met mens naast een fiets liggen. Het bewoog.

De regencape stond op, zette zijn fiets recht en verdween uit mijn kijkgat. Een seconde later ging de deur open en viel de regencape naar binnen. Het was een man. Wij, de frituurwachters, keken hoe hij dit ging oplossen. Daar lag hij, midden in een snackbar. Drijfnat. Toen hij begon te bewegen, deden we snel allemaal of we van alles te doen hadden. Kijken naar iemand die als een gele vlek midden in een snackbar lag, dat was leuk, maar als het tegen je aan ging praten, dan kwam het allemaal wel heel erg dichtbij.

Ik ging weer aan de zijkant van de zaak staan en keek wie er in de jas zat. De man stond inmiddels tussen ons in en probeerde het touwtje onder zijn kin los te krijgen. We zagen maar een heel klein stukje gezicht. Hij had zijn capuchon stevig dichtgesjord. Steeds ongeduldiger probeerde hij de dubbele knoop los te krijgen. Ik zag enige paniek ontstaan. Zoals hij nu tekeerging op die knoop, dat was niet goed. Die ging alleen maar strakker zitten.

Onder de wachtenden ontstond verbroedering. We hadden geluk. Dat maakte je niet veel mee als je friet ging halen, een worsteling met een regencape. We gromden af en toe naar elkaar. Die capuchon ging voorlopig niet af. Steeds kleiner werd het gaatje waar de man doorheen kon kijken. Alleen zijn ogen, neus en een stukje mond waren te zien.

Hij liet de knoop los, liet zijn armen langs de regencape hangen en keek ons aan. Hij bewoog. Ik zag hoe hij voor de andere friethalers ging staan, hoe hij ze zwijgend aankeek en dan weer doorliep. Hij was bijna bij mij. Ja, daar kwam hij.

Zijn roze gezichtje, omcirkeld met strak aangetrokken touw, hing nu vlak voor mij. Ik keek naar de knoop. Ik schatte zeven minuten friemelen. De man bleef staan en zei niets. Om hem heen ontstonden plasjes water. Hij deed zijn gezicht iets verder naar voren. Ik rook hem. Hij rook lekker, naar regenjas en touw.

Ik pakte zijn knoopje en hij bleef mij aankijken. Ik was nog nooit zo dicht bij een onbekend mannengezicht geweest. Ik zocht met mijn vingers naar een loshangend stukje touw. Hij deed zijn hoofd iets omhoog zodat ik er beter bij kon. Daarna zei hij: ik heet Anton. Ik vertelde hem dat ik Nico heette. Dat vond hij een mooie naam.