Direct naar artikelinhoud
Column

De fusieziekte is ooit als een storm over het land getrokken en heeft zelden iets beter gemaakt

Gisteren was het verkiezingsdag voor 700 duizend Nederlanders die in een gemeente wonen die per 1 januari gaat fuseren met een of meerdere andere. Meestal gaan herindelingen gepaard met veel protesten, vooral van de kleinere partners in de fusie. Maar de vooruitgang is helaas niet te stuiten, we moeten voorwaarts, stilstand is achteruitgang, fuseren die handel.

Bij mij in de buurt wordt ook fanatiek samengevoegd. Per 1 januari ontstaat West Betuwe, bestaand uit de voormalige fusiegemeenten Geldermalsen, Neerijnen en Lingewaal. In een gebied dat voor 1978 nog bestond uit dertien gemeenten, elk met burgemeester, gemeentehuis en al, is er veertig jaar later nog één. En die zal binnen afzienbare tijd ook weer opgaan in een groter verband.

Overigens weigerde Ton den Boon, hoofdredacteur van de Dikke Van Dale en inwoner van de in de voormalige ­gemeente Neerijnen opgegane voormalige gemeente ­Varik, gisteren te gaan stemmen. Dit uit protest tegen het ontbrekende koppelteken in West Betuwe, zei hij op Omroep Gelderland. Volgens de burgemeester mocht het zonder, want het was een ‘zelfgekozen naam’. Onzin, zei Boon. Waaruit bleek dat het ook in fusiegemeenten mogelijk is de gezellige dorpse sfeer in leven te houden.

Waarom fuseren gemeenten? Volgens Marcel Boogers, hoogleraar regionaal bestuur aan de Universiteit Twente, is dat onbekend. ‘Alles wat je objectief kunt meten (...) laat zien dat er geen meerwaarde van een herindeling is’, zei hij in NRC. ‘Er zijn geen harde meetbare argumenten voor.’ ­Bespaar je dus de moeite en de kosten, zou je zeggen.

In West Betuwe hadden ze het over een ‘schaalsprong’ in ‘inwoneraantallen, grondgebied en organisatie’. Als je iets groter maakt, wordt het groter. Ook wordt de nieuwe ­gemeente ‘meer dan de som der delen’. ‘West Betuwe benut de fusie om een sprong in kwaliteit en daadkracht te maken.’ Ik heb het vermoeden dat meer gemeentelijke fusies worden verkocht met dit soort opgewekte kolder.

In 1950 waren er in Nederland nog 1.015 gemeenten. Na de laatste herindelingen zijn dat er op 1 januari nog 355. In Europa nam alleen in Denemarken het aantal gemeenten sterker af, van 1387 naar 98. Maar we komen nog wel dichterbij, want er staan nog flink wat fusies op de rol. Het kan niet lang meer duren voor de grootte van gemeenten het bestaan van provincies overbodig maakt.

In de jaren tachtig werd voor een levensvatbare ­gemeente een minimuminwoneraantal van vijfduizend aangehouden. Onder Paars II ging dat omhoog naar 25 duizend. Toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Plasterk had zes jaar geleden gemeenten van minimaal honderdduizend inwoners als technocratisch ideaal, maar die straffe norm geldt niet meer, voorlopig.

Van mij hoeft het niet. Ik zie graag de burgemeester langs­fietsen op weg naar het gemeentehuis verderop. Ik denk dat het belangrijk is dat het bestuur zichtbaar blijft, direct aanspreekbaar, en dat het zich niet terugtrekt in ­megalomane en altijd spuuglelijke gemeentekantoren.

De fusieziekte is ooit als een storm over het land gegaan en trof scholen, ziekenhuizen, rechtbanken en gemeenten. Het werd er zelden beter van. Het is mooi geweest, ik ben voor drastisch opsplitsen op alle fronten. Kleiner!

Ik kom graag in Frankrijk. Daar hadden ze in 1950 nog 38.800 gemeenten en 65 jaar later nog 36.529. Het lijkt wat vooruitgang betreft nergens op, maar ik vind dat mooi, een mairie in elk dorp en monsieur le maire die zijn rondje maakt en elke dorpsbewoner hartelijk de hand schudt.