Direct naar artikelinhoud
Reportage

En opeens is het centraal station je huis: hoe deze hogeropgeleiden plotseling dakloos werden

Een goeie baan, een eigen huis, een stabiele relatie. En toch: op een dag slaap je tussen de andere daklozen. Dat kan dus ook hogeropgeleiden overkomen.

Beeld Adriaan van der Ploeg

Leo (65) zorgt er altijd voor dat hij er netjes uitziet. Dat deed hij ook op 17 oktober 2014 om twee uur ’s nachts toen hij dakloos was en op een bankje van het centraal station in Rotterdam zat. Hij weet het nog precies. Ineens stond daar een politieagent die vroeg: ‘Wat doet u hier?’ ‘Ik word zo opgehaald,’ antwoordde hij. ‘Dat denk ik niet’, zei de agent. ‘Want gisteren en eergisteren zat u hier ook.’ Hij vroeg Leo om zijn identiteitskaart en kon aan de hand daarvan opzoeken dat zijn huis door de bank in beslag was genomen. ‘Ik kan u helpen’, zei de agent. ‘Maar dan moet u dat wel willen, hè. Weet u wat, loop met me mee, dan krijgt u een kop koffie.’ Dat deed Leo. De agent nam de tijd, benadrukte nog een paar keer dat hij hem kon helpen en eindelijk brak Leo. Hij barstte in tranen uit en besefte dat als hij nu niet toegaf, hij niet meer verder kon.

Hij leefde toen al twee maanden op straat. Overdag zat hij op een bankje bij de Maas waar hij vroeger met zijn vader kwam om naar de boten te kijken. Andere daklozen zag hij wel, maar met hen wilde hij niets te maken hebben. Want was hij er niet beter aan toe dan zij? De nachten bracht hij door op het station, zittend op een bankje omdat liggen er niet mag. Van het weinige geld dat hij had, kocht hij bij de Hema een ontbijtje voor 1 euro. In een ziekenhuis waar hij vroeger vrijwilligerswerk deed en goed de weg kende, glipte hij ongezien een invalidenbadkamer in om te douchen. Vanuit de bibliotheek mailde hij zijn twee kinderen alsof er niets aan de hand was. Hij was verschrikkelijk eenzaam. Om toch een stem te horen, ging hij tegen zichzelf praten. ‘Maar ik bleef in de ontkenning zitten’, zegt hij. ‘Ik kon er niet aan dat een succesvol man als ik zo afging.’

‘Die nacht hebben ze me hiernaartoe gebracht’, vertelt Leo. Het is nu vier jaar later en we staan in een slaapzaal van het William Boothhuis, een van de nachtopvanglocaties van het Leger des Heils in Rotterdam. ‘Ik kreeg een kussen, deken en lakens en het bovenste bed werd drie maanden lang mijn huis.’ Hij wijst naar een van de acht stapelbedden die in een verder nagenoeg lege ruimte staan. Het enige daglicht valt door twee smalle bovenramen die niet open kunnen. ‘Het stonk er en er was altijd herrie. Maar voor het eerst lag ik weer op een matras. Mijn benen waren nog maanden opgezwollen van al die nachten die ik zittend op het station had doorgebracht. Om 7 uur moest iedereen opstaan en toen zag ik waar ik was beland: tussen de verslaafden en psychiatrische patiënten, echt de onderkant van de samenleving. Ze keken naar mij met zo’n blik van: bij hem valt wat te halen en inderdaad werd alles wat ik niet meteen in een kluisje legde, zoals mijn oplader en telefoon, gejat. Alleen mijn portefeuille droeg ik altijd bij me. Ik liet ’m één keer tijdens het douchen in mijn kussensloop zitten. Toen was die ook weg.’

Schaamte

Leo bezat ooit zes modezaken die hij samen met zijn vrouw runde. Ze hielden van verre reizen, gingen graag uit eten en naar het theater. Toen het hun twee kinderen met internationale carrières ook volop voor de wind ging, besloten ze de winkels te verkopen om van het leven te gaan genieten. Leo’s vrouw kreeg echter kanker en overleed snel daarna. Ontroostbaar liet hij zich door vrienden overhalen mee te doen met een beleggingsclubje. Hij joeg zijn hele vermogen erdoorheen. En toen ging het snel. ‘Het ergst is de schaamte’, vat Leo de jaren die daarop volgden samen. Hij werkte via uitzendbureaus als administratief medewerker, verhuisde naar een goedkopere buurt en meed zijn vrienden, bang dat ze erachter zouden komen. De schaamte belemmerde hem zijn kinderen, die in het buitenland woonden, om hulp te vragen. Toen hij na zijn laatste baantje als verkoopmanager bij een discounter werd ontslagen, ging hij naar huis, trok de gordijnen dicht, zette de bel uit en ging op bed liggen. Alleen voor boodschappen kwam hij het huis uit. Zijn spaargeld raakte op. Om te overleven verkocht hij zijn sieraden, en als laatste zijn Saab cabrio. Brieven maakte hij niet meer open. Dat duurde anderhalf jaar. ‘De brief die de deurwaarder onder de deur schoof, las ik wel. Om 1 uur zouden ze komen om mijn huis op te eisen. Ik heb een tasje gepakt met wat kleren en toiletartikelen, heb om half 1 mijn fiets gepakt en ben Rotterdam ingetrokken.’

Beeld Adriaan van der Ploeg

‘Mensen zoals Leo krijgen we zelden binnen’, zegt veldwerker Job Lok van het Leger des Heils. ‘Als de gemeente je voldoende zelfredzaam vindt, verwijzen ze je door naar een sociaal wijkteam. Ze helpen je, maar een slaapplek moet je dan zelf regelen. Soms tref je een ambtenaar die met je te doen heeft en je een daklozenpas geeft. Die geeft toegang tot de nachtopvang, die wij en nog twee andere organisaties voor de gemeente organiseren.’

Zo’n ambtenaar trof Ellen (50). ‘Een heel aardige vrouw,’ herinnert ze zich. Blijkbaar straalde ik iets uit waardoor ik een daklozenpas kreeg, meestal zijn ze veel strenger.’ Niemand kon bedenken dat Ellen met een master in kunstgeschiedenis en architectuur zo in de ellende kon raken. In 2010 was ze gemeenteraadslid voor de PvdA in Rotterdam en ruilde ze haar vaste baan bij een culturele instelling in voor een ongewis freelancebestaan. Ze rekende op een tweede raadstermijn, maar kwam te laag op de lijst. In die tijd brandde de bovenverdieping van haar huis uit. ‘Er was een halogeenlampje op mijn bed gevallen dat het matras in brand zette. De brandweer kwam met twee wagens en ik was de helft van mijn huis kwijt. Ik had zelf niet zo door welk effect dat op me had. Meer dan ik besefte. Terwijl de bovenverdieping werd opgeknapt - ik had geen inboedel-, maar wel een opstalverzekering - lag ik op de bank, terwijl ik eigenlijk had moeten solliciteren. Vanaf dat moment bouwden de schulden zich op. Ik werkte nog een jaartje onder mijn niveau bij een architectenbureau, maar stond vervolgens weer op straat. Ik wilde van niemand hulp; ik vond altijd dat ik alles alleen moest kunnen oplossen. Dat ik dat niet meer kon, voelde als falen. Twee keer probeerde ik een bijstandsuitkering aan te vragen, maar ik had geen energie die ingewikkelde vragen over mijn schulden te beantwoorden. Mijn vrienden en familie in Groningen vertelde ik niet hoe erg het was. De hypotheek kon ik niet meer betalen. Ik zat op de bank te wachten tot mijn huis in beslag werd genomen.’

Toen dat in augustus 2017 gebeurde, had ze twintig minuten de tijd om een tasje te pakken. ‘Achteraf vind ik het erg dat alles weg is, de spullen van mijn overleden moeder, een servies van mijn oma. Ze hebben het niet eens voor me opgeslagen. Ik ben regelrecht naar het Leger des Heils gefietst. Dat adres wist ik nog uit mijn tijd als raadslid. Ik heb er vijf maanden gezeten.’

Kostschoolregime

Ze was in shock toen ze in het William Boothhuis kwam. ‘Alsof ik in een film zat. Er heerste een soort kostschoolregime, de klok maakte de dienst uit, mijn vrijheid was ik kwijt. Om half 7 opstaan, tot half 8 ontbijt en om 8 uur sta je op straat. In het begin werd alles onder mij vandaan gejat. Zelfs mijn twee beha’s werden gestolen. Er waren vervelende beveiligers die je fouilleerden uit pesterij. Er waren dronken Polen in de winter. Het ergste was de viezigheid. Voortdurend was je verkouden of had iemand een voedselvergiftiging. De wc zat op een dag helemaal onder de poep en niemand die het wilde schoonmaken. Ik zat in het afvoerputje van de samenleving. Door soms bot te zijn, leerde ik mezelf te handhaven. Maar ik ben ook een mensenmens en ik maak makkelijk contact. Omdat de andere daklozen vonden dat ik op een begeleider leek, namen ze me vaak in vertrouwen. Dat maakte het makkelijker. Ik heb mijn vrienden al vrij snel verteld waar ik zat. Ze schrokken enorm. Een vriendin begon te huilen. Voor een paar nachtjes kon ik bij sommigen logeren, maar voor langere tijd wist ik dat ze om verschillende redenen geen ruimte voor me hadden. Het was uiteindelijk mijn eigen besluit: laat me hier maar blijven, zei ik, dan heb ik in ieder geval een bed en eten en hier gaan ze me helpen. Met één vriendin sprak ik elke week af, andere vrienden nodigden me geregeld uit om te komen eten. Vooral als het koud was, was het moeilijk de dagen door te komen. Meestal dronk ik ’s ochtends een kop koffie in de dagopvang of ging ik naar het buurtcentrum, maar dat was in het weekend dicht. Toen ik eenmaal een uitkering had, ging ik de stad in, ontbijten bij de Hema of ik ging naar de bibliotheek. Daar zat ik dan uren.’

Minder opdrachten

De 55-jarige Willem stond op een decemberdag in 2017 met zijn koffertje voor opvanglocatie De Meerpaal van het Leger des Heils in Rotterdam. Voorheen was hij een geslaagd ict-trainer, een zzp’er, die in de problemen kwam toen er langzaam maar zeker minder opdrachten binnenkwamen en hij op een dag de hypotheek van zijn dure appartement aan de voet van de Erasmusbrug niet meer kon betalen. Zijn vriendin, met wie hij samenwoonde, kon dat evenmin. Voordat de deurwaarder kwam, vluchtte hij met haar naar een appartement dat ze konden onderhuren. Hij woog 107 kilo, had diabetes en zat in een gitzwart gat. Zijn relatie was daar niet tegen bestand en zijn vriendin vertrok. Toen hij zijn huuradres ook niet meer kon betalen, ging hij bij vrienden logeren. Ook daaraan kwam een eind. Nadat zijn zus hem ook niet meer in huis wilde hebben, belandde hij bij het Leger des Heils.

‘Ik wist niet wat ik zag. Bij die mensen hoorde ik niet. Die eerste nacht bleef ik klaarwakker. Het stonk er, het was er koud. De volgende dag ben ik gaan praten met de medewerkers van de opvang. Ik schaamde me diep voor mijn situatie, maar tegelijkertijd, eindelijk na bijna vier jaar, deed ik mijn mond open en kwam alles los. Ik besefte dat ik niet dieper kon zinken. Het ergste van de acht maanden dat ik in de opvang zat, was dat sommigen me behandelden alsof ik geen mens was. Ik wilde er zo snel mogelijk weg. Vanaf hier kon er alleen maar een weg omhoog zijn.’

En die was er. Het Leger des Heils begeleidt daklozen samen met de gemeente op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Veldwerker Job Lok: ‘We schrijven mensen in op ons adres en openen een bankrekening, zodat ze een bijstandsuitkering kunnen aanvragen. Daar gaat 20 procent van af omdat ze bij ons geen huur betalen. Meestal houdt de gemeente geld in voor de zorgverzekering en nog eens 100 euro om voor ze te sparen. Mensen houden dan netto 300 tot 350 euro per maand over. Dat is best een behoorlijk bedrag. Verder helpen we ze met het inventariseren van hun schulden, de aanmelding bij de kredietbank of een onderbewindstelling, het vinden van werk en het aanvragen van een woonpas. Daarmee kunnen ze een sociale huurwoning zoeken. Een urgentiebebewijs kunnen ze krijgen onder de voorwaarde van ‘uitstroom uit een instelling’, maar alleen als ze serieus hun sores willen aanpakken.’

Om overdag onder de pannen te zijn, nam Willem een goedkoop abonnement op de sportschool en ging hij trainen. ‘Dat werd mijn grote houvast. In een half jaar tijd verloor ik 18 kilo. Ik werd elke dag sterker en kwam van mijn suikerziekte af. Ik ging vrijwilligerswerk doen in de automatisering en had voor het eerst het gevoel er weer bij te horen.’

Vijftig euro per week

Ook met Leo ging het snel veel beter. Hij werkte al na twee dagen in de keuken van het Leger des Heils. ‘Dat gaf me wat te doen en het was een manier om me staande te houden, want ik was een vreemde eend in de bijt. Ik was met name bang voor een man die een bepaalde blik in zijn ogen had. Maar toen hij opstond om te voorkomen dat een grote Kaapverdiaan mij iets zou aandoen, werd hij mijn vriend. Ik heb hier vrienden gemaakt die me veel meer waard zijn dan vrienden van vroeger. Die kwamen alleen bij me omdat er wat te halen viel. Het ging alleen om uiterlijk vertoon en over het hebben van meer spullen. Nu gaat het over het leven. Ik waardeer het weinige dat ik bezit. Ik zit in de schuldsanering en moet van 50 euro per week rondkomen, maar ik spaar daar zelfs van. Het Leger is mijn nieuwe familie geworden. Ik geef er taallessen aan anderstaligen en ben ingeschakeld als ervaringsdeskundige. Aan de toekomst denk ik voorlopig liever niet. Ik hield van verre reizen, maar dat is er niet meer bij. Kijk’ - hij opent zijn hand met daarin een enkele sleutel aan een sleutelhanger. ‘Deze is van mijn huis. Ik draag hem altijd in mijn hand. Die zullen ze me nooit meer afpakken.’

Beeld Adriaan van der Ploeg

Sinds begin 2018 heeft Ellen een sociale huurwoning. ‘Ik heb in de opvang een positiever mensbeeld gekregen. Ik heb bijzondere mensen leren kennen, mensen die elkaar helpen en beschermen als dat nodig is. Wel moest ik leren nee te zeggen. Het probleem was dat ik bij alles altijd zei ‘dat doe ik wel’ zonder me af te vragen of ik het wel kon of wilde. Dat juk, dat ik alles zelf moet oplossen, heb ik afgelegd. Ik ben blijmoediger geworden. De gordijnen zijn bij mij open, mensen kunnen de hele dag bij me aanbellen en ik dan doe ik open. En ik vraag voortaan om hulp als dat nodig is. Ik vind het erg dat ik nooit iets vanuit de PvdA heb gehoord. Ze wisten dat er beslag op mijn huis werd gelegd, ik heb het een oud-collega ooit verteld. We hadden vaak discussies in de raad dat de opvang minder moest. Ik had toen zelf ook geen idee. Nu weet ik dat je door een samenloop van omstandigheden zomaar dakloos kunt worden. Het kan iedereen overkomen. Ik vind het niet erg weinig geld te hebben, het is fijn om met simpele dingen bezig te zijn. Ik wil weer werken, maar zonder de druk van vroeger. Iets in de hulpverlening. En verder, gewoon leuke dingen doen.’

Een mooier mens

In een nieuwe, kleine Volvo arriveert Willem bij het William Boothhuis. Hij stapt uit, strak in het pak, zijn grijze haar achterover gekamd. ‘Het was vandaag mijn eerste werkdag weer als ict-trainer’, vertelt hij trots. ‘Mijn baas weet dat ik financiële problemen had en dat ik onder bewind sta. Maar ik heb wel een auto, een laptop en een telefoon van de zaak. Ik sta elke ochtend om zes uur op, ga sporten en douchen en rijd naar mijn werk. Ook zoek ik mijn vrienden weer op. Sommigen heb ik verteld wat er gebeurd is. Ze tonen nog begrip ook, hoewel ik nooit kan overbrengen hoe het er écht was. Achteraf ben ik verbaasd over mezelf dat ik zo veerkrachtig ben. Ik ben enerzijds wat harder geworden, maar ik heb ook meer begrip gekregen voor anderen. Ik ben een mooier mens geworden. Ik heb nu een contract van zeven maanden en in die tijd ga ik hard werken, studeren en weer examens doen, zodat iedereen me wil hebben. Dat gaat lukken.’

Leo, Ellen en Willem heten in werkelijkheid anders en wilden onherkenbaar op de foto. Hun werkelijke namen zijn bij de redactie bekend.