Direct naar artikelinhoud
Interviews

Deze Iraanse Nederlanders zijn altijd alert op de wraak van Teheran

Iraanse ‘spionnen’ zijn overal in Nederland. Ze houden gevluchte landgenoten in de gaten. Of vermoorden die zelfs, zoals begin januari bekend werd. Iraanse Nederlanders kennen de wraak van Teheran. Zes van hen trotseren die nu door met de Volkskrant te praten.

Wilt u dit artikel liever beluisteren? Hieronder staat de door Blendle voorgelezen versie.

Mehr Imani

‘Ik laat me niet afschrikken’

Mehr Imani, Iraanse activiste.Beeld Pauline Niks

Soms krijgt de Iraans-Nederlandse Mehr ­Imani (29) haar moeder uit Iran huilend aan de telefoon. ‘Ze wil dat ik stop met mijn activisme. Dat ik me concentreer op mijn rechtenstudie, een normaal leven ga opbouwen in Nederland.’

Lastig te hanteren vindt Imani ­dergelijke telefoontjes. Ze begrijpt de angst van haar moeder. Sinds de twee moorden in Nederland in opdracht van de Iraanse ­geheime dienst – in ­december 2015 op Mohammad-Reza Kolahi Samadi (alias Ali Motamed) in Almere en in november 2017 op separatistenleider Ahmed Mola Nissi in Den Haag – is zij zelf ook meer op haar hoede. Ze weet dat Iraniërs in heel ­Europa doelwit kunnen zijn van het Iraanse regime. In Denemarken en Frankrijk zijn aanslagen verijdeld.

Imani: ‘Ik laat me niet afschrikken. Als je je laat leiden door angst, zal er nooit wat veranderen. Iraniërs in en buiten Iran zijn al veertig jaar bang. Het is hoog tijd die angst te laten ­varen. Anders gebeurt er helemaal niets. Daar is het regime op uit.’

Soms slaagt ze erin haar moeder van haar missie te overtuigen, maar lang niet altijd.

Imani behoort niet tot de bewegingen die door Teheran als ‘terroristisch’ worden gedefinieerd. Ze wil ­helemaal niets te maken hebben met de Mujahedin Khalq (MEK), waarvoor Samadi in 1981 een aanslag zou hebben gepleegd. En heeft ook niets met de afscheidingsbeweging Ahwaz van Nissi. Terreurbewegingen waaraan westerse landen geen onderdak zouden moeten bieden, riposteerde de Iraanse minister van Buitenlandse ­Zaken Mohammad ­Javad Zarif nadat de Europese Unie op 8 januari ­sancties had afgekondigd.

Waarom moeten Imani en haar familie dan bang zijn? Wat is haar vergrijp? Imani strijdt voor vrouwenrechten. Dat deed ze ook in 2009. Ze was 20, studeerde architectuur in ­Teheran en was actief betrokken bij de Groene Beweging. Op Ashura, de dag dat de martelaarsdood van imam Hoessein in 680 door sjiieten wordt herdacht, werd ze opgepakt.

Drie maanden zat ze vast in de vrouwenvleugel van de beruchte Evin-gevangenis. Ze werd geblinddoekt, in de handboeien geslagen, ondervraagd door drie mannen. Ze kreeg pen en papier en moest opschrijven wie er tot de beweging ­behoorden.

Imani werd tot zes jaar cel veroordeeld. Haar hoger beroep mocht ze, tegen betaling van een borgsom van omgerekend 20 duizend euro, bij haar ouders thuis afwachten. Ze slaagde erin Iran te ontvluchten en kwam in 2010 naar Nederland. Ze zet zich nog altijd in voor vrouwen- en mensenrechten. Ze gaat naar politieke bijeenkomsten, is soms gastspreker.

De Volkskrant sprak de afgelopen maanden met Iraanse vluchtelingen van verschillende generaties over de lange arm van Teheran. Sommigen durven zich met naam uit te spreken, de meesten eisen garanties van anonimiteit. Veel e-mails met een verzoek voor een, eventueel geanonimiseerd, interview bleven onbeantwoord.

Onafhankelijk van elkaar zeggen de bronnen dat het Iraanse regime de afgelopen veertig jaar in het Westen een verfijnd netwerk van informanten heeft opgebouwd en kritische ­Iraniërs in de diaspora intensief ­monitort. De Iraanse ‘spionnen’ ­zitten niet alleen op de ambassades, maar hebben ook winkeltjes. Kleine, onopvallende zaakjes vaak. Ze verkopen Perzische tapijtjes, exotisch fruit of onderdelen voor telefoons en ­camera’s.

Van opposanten worden dossiers aangelegd, ook van degenen die niet tot MEK of Ahwaz behoren. Imani: ‘Ongetwijfeld weten ze van mijn activiteiten.’

In Nederland wonen naar schatting zo’n 35- tot 40 duizend Iraniërs. Het is een versplinterde, geïndividualiseerde gemeenschap, gekenmerkt door onderling wantrouwen. Iran is geen eenduidig sjiitisch land, maar wordt gekenmerkt door verschillende etniciteiten en drie culturen, Perzisch, ­islamitisch en westers, die voortdurend met elkaar in botsing zijn.

Sander Terphuis

‘Ik had kunnen eindigen als Jamal Khashoggi’

Sander Terphuis, Nederlandse ambtenaar van Iraanse afkomst.Beeld Pauline Niks

Sommige Iraanse Nederlanders mijden hun landgenoten sowieso, want ‘je weet nooit of hij/zij te vertrouwen is’. En als Iraniërs al samenkomen, bij Perzische concerten of zoals afgelopen zomer om naar de wedstrijden te kijken van het Iraanse elftal tijdens het WK voetbal, omzeilen ze angstvallig de Iraanse politiek.

‘Ik ben wel gaan kijken naar de wedstrijden van Iran. Gezellig, je drinkt bier, hebt lol. Praat over voetbal, maar je hebt het verder nergens over. Alleen als ik met goede vrienden ben, durf ik moppen te tappen in het Farsi’, zegt Sander Terphuis (46), die als visueel gehandicapte worstelaar in 1990 naar Nederland vluchtte.

Hij deed mee aan de Wereldkampioenschappen voor gehandicapten in Assen. Hij ontsnapte uit het Iraanse trainingskamp in Drenthe, ging rechten en filosofie studeren, nam een ­Nederlandse naam aan om zo goed mogelijk te kunnen integreren. In 2015 verscheen zijn autobiografie De worstelaar, die nu wordt verfilmd.

Nog altijd is hij bang dat hem iets zal overkomen. Als hij Farsi hoort spreken is de pavlovreactie: ‘Wie is dat, wat wil hij van me?’

Toen Terphuis in oktober het nieuws hoorde van de moord op de Saoedische journalist Jamal Kha­shoggi in het Saoedische consulaat in Istanbul, was zijn eerste gedachte: ‘Oh jee, dat had mij in 1990 ook kunnen overkomen.’

Hij wist destijds dat het regime hem zocht. Hij kreeg telefoontjes van familie uit Iran, van zijn moeder, zijn broer. ‘Ze zeiden dat ik me moest ­melden bij de Iraanse ambassade en dat dan alles goed zou komen. Dat ik niets te vrezen had. Ik was eenzaam, kende niemand in Nederland. De ­verleiding was groot. Maar een stemmetje in mijn hoofd zei: ‘Dit deugt niet.’ Als ik had toegehapt, was ik wellicht verdoofd en in een koffer achter in de auto het land uit gesmokkeld. Als je in Iran een topsporter bent, dan kennen ze je. Ze zetten verleiders in, willen je hun politiek binnentrekken. Lukt dat niet, dan verdwijn je in de ­gevangenis. Of erger.’

Afshin Ellian

‘Nu wantrouw ik alle Iraniërs uit de diaspora die naar Iran reizen’

Afshin Ellian, Professor aan de universiteit van Leiden, oorspronkelijk Iraans.Beeld Pauline Niks

Afshin Ellian (52) heeft de zwarte kanten van de Iraanse verleiding zelf ervaren. In 1983, op zijn 17de, vluchtte ­Ellian Iran uit, op kamelen door de woestijn. Via Pakistan en Afghanistan belandde hij in 1989 in Nederland. Hij sloot zich af van de Iraanse diaspora, onderhield nauwelijks nog contact met zijn broeders uit het linkse Iraanse verzet. Hij stortte zich volledig op zijn studie rechten en filosofie.

In 2002 ontmoette hij in Duitsland een oude strijdmakker, die in Zweden was terechtgekomen en die door het regime ‘was verleid’. Hij vertelde  Ellian dat hij vrij kon reizen van Europa naar Iran en weer terug. Ellian: ‘Hij was dichter, kon in Europa niet aarden. Hij kon niet in de Zweedse taal wonen, was verslaafd geraakt aan heroïne. Dat was een zwakte waar het regime handig op heeft ingespeeld.’

De voormalige strijdmakker werd uitgenodigd op de Iraanse ambassade in Stockholm, gaf aan dat hij heimwee had, waar alle begrip voor was. Zes formulieren moest hij invullen en toen mocht hij Iran weer in. Hem zou niets overkomen, werd beloofd.

Ellian: ‘Het leek onschuldig allemaal. Maar op een ochtend kwamen twee mannen bij hem in Iran op ­bezoek. Ze wilden kebab met hem eten en zouden hem ’s avonds weer thuisbrengen. Ze bleken te weten van zijn verslaving. Er kwamen mappen op tafel van activisten. Er zaten foto’s in van wetenschappers, politici, schrijvers, journalisten. Foto’s van hun wijken, van hun huizen in het Westen. Alle mappen werden in detail doorgesproken.’

Er was ook een map bij over Ellian. Zijn makker had alles wat hij over hem wist prijsgegeven, biechtte hij op. Ook waar hij woonde. Ellian: ‘Gelukkig was ik net aan het verhuizen. Ik heb hem gekust op beide wangen en definitief afscheid genomen, gezegd dat ik nooit meer met hem te maken wil hebben. ­Sindsdien wantrouw ik alle Iraniërs uit de diaspora die naar Iran reizen.’

Volgens de Volkskrant-bronnen kan zo’n 90 procent van de Iraanse Nederlanders gewoon op bezoek bij familie in Iran. Zij hebben hun vaderland niet vanwege politiek activisme verlaten, maar veelal uit een verlangen naar een vrijer, westers klimaat. Ze lopen het risico in Iran te worden aangehouden om informatie te verstrekken over critici van het regime. Een apolitieke Volkskrant-bron is dat ook overkomen.

Keyvan Shahbazi

‘Het regime vergeet niks’

Keyvan Shahbazi uit Iran, columnist.Beeld Pauline Niks

‘In de ogen van het regime verjaart niets’, zegt Volkskrant-columnist Keyvan Shahbazi (54), die als middelbare scholier in Teheran werd gearresteerd omdat hij op school met verboden boeken en kranten was gesignaleerd. Het regime wil volgens hem ­critici onder de neus wrijven dat ze voortdurend in de gaten worden gehouden. Shahbazi: ‘De boodschap is: een nieuw leven is niet mogelijk. Die is ook intern gericht op de bevolking en voor familieleden die nog in Iran wonen. Denk eraan, we vergeten en vergeven niets, nooit niet.’

Shahbazi zat zes maanden in de gevangenis, vertelt hij. Van augustus 1981 tot maart 1982. Hij was een puber nog. ‘Ik spiegelde me in die tijd aan westerse leeftijds­genoten, die hielden van Michael Jackson, van punk. Ik las veel en sympathiseerde met de linkse beweging.’

Hij werd met een pistool op zijn hoofd gearresteerd door een schoolgenoot die een klas lager zat. In de gevangenis is hij gemarteld, heeft hij ’s nachts bij executies van vrienden moeten toekijken en was zelf doelwit van schijnexecuties. ‘Ze hadden er lol in om je daarna te vertellen dat die nacht nog niet jouw beurt was. Misschien morgen.’

Na een zelfmoordpoging kwam hij in een besloten psychiatrische inrichting terecht. Met hulp van een psychiater is hij ontsnapt. Anderhalf jaar heeft hij ondergedoken gezeten. Hij is gevlucht, omdat hij zelfs bij doodsbange familieleden niet veilig was. ‘Mijn eigen tante stuurde me weer de straat op.’ Via Turkije is hij eind 1983 naar Nederland gekomen.

Ook Shahbazi heeft te maken gehad met de lange verleidingsarm van  Teheran. ‘Ze proberen je via je ­familie te raken. Als je vader ernstig ziek is, of je moeder op sterven ligt. Dan word je gebeld met de boodschap dat je veilig naar Iran kan. Dat je echt niets zal overkomen. En als je weigert, omdat je die toezegging domweg niet gelooft, word je fijntjes meegedeeld dat ‘we veel meer van je weten dan je denkt’. Dat is zo intimiderend.’

Darius Madjlessi

‘Activisten worden geïntimideerd en gefrustreerd’

Darius Madjlessi, Iraans-Nederlandse tolk.Beeld Pauline Niks

Darius Madjlessi (82) knikt bevestigend als hem de vraag wordt gesteld of ook hij onder de Iraanse loep ligt. ‘Het regime houdt nauwgezet in de gaten wat broeit in de diaspora. Vooral als er contacten zijn met binnenlandse verzetsgroeperingen’, zegt hij. ‘Activisten worden geïntimideerd en gefrustreerd. Geprobeerd wordt plannen te verstoren, vergaderingen via Skype worden ontregeld.’

Van alle Iraans-Nederlandse activisten heeft Madjlessi verreweg de meeste ervaring. Hij kwam al in 1959 naar Nederland om tropische landbouw te studeren in Deventer. Hij volgde een studie aan Nyenrode, is Perzische tapijten gaan verkopen, heeft uiteindelijk alles opgedoekt om zich volledig te wijden aan zijn baan als tolk. Dat werk doet hij nog altijd.

Hij weet dat als hij belt met kennissen of vrienden in Iran er geheid wordt meegeluisterd. Daar raak je aan gewend, zegt hij. ‘De sjah ­(Mohammad Reza Pahlavi, red.) zette knappe jonge meisjes in om informatie in te winnen. Die infiltreerde ook in politiek activistische kringen.’

Als middelbare scholier zat hij al in het verzet. Hij keerde zich tegen het dictatoriale regime van de sjah (1941-1979), bracht ‘enkele dagen’ in de gevangenis door. ‘De sjah en zijn vader hebben Iran gemoderniseerd. Ze hebben universiteiten gesticht, de cultuur ontwikkeld. Maar het waren autoritaire leiders. Ze hebben helaas niet voor ­democratie gezorgd.’

Vanuit Nederland is Madjlessi zich blijven inzetten voor hervormingen in Iran. Ook na de islamitische revolutie van 1979. Hij heeft gedemonstreerd, zich bij verzetsorganisaties in ballingschap aangesloten, heeft geprobeerd via televisie- en radiokanalen de bevolking in Iran in beweging te krijgen. Maar alle pogingen zijn doodgebloed. ‘Het regime slaagt er goed in verzetsstromingen tegen elkaar uit te spelen.’

Zijn rol is sinds kort veranderd. ‘Ik weet nu dat ik vanuit het buitenland niets kan initiëren in Iran. Een Perzische dichter in ballingschap heeft mij de ogen geopend.’ Hij ontmoette de dichter op een conferentie in Frankrijk. ‘Waarom lukt het maar niet?’, vroeg Madjlessi zich vertwijfeld af. ‘De dichter zei dat het verzet in het buitenland is als een boom die geplant wordt buiten de grenzen van het ­vaderland. Die kan geen wortel schieten in Iran. Het verzet moet van binnenuit komen.’

Hij wil nu binnenlandse ­demonstranten helpen hun boodschap naar buiten te brengen, via tv-stations in Duitsland, Frankrijk, vooral Amerika. ‘Ook in Iran kunnen ze die volgen via schotelantennes. Ik heb een e-mailgroep gevormd, heel uitgebreid, vol met adressen in Iran, in de diaspora, van media. Doel is zoveel mogelijk informatie op zo groot mogelijke schaal te verspreiden over wat in Iran zelf gebeurt. Veel minder spectaculair dan wat ik tot nu toe deed. Maar het heeft meer nut. Voor het eerst heb ik het gevoel dat ik met één been in Iran sta.’

Ondanks zijn werk voor de oppositie voelt Madjlessi zich veilig in  Nederland. Want, zegt hij, de dreiging van het verzet waar hij zich nu voor inspant, komt primair uit het binnenland en niet vanuit de diaspora.

Javaid

‘Het was zo gruwelijk’

Javaid (een schuilnaam) houdt de Iraanse politiek al jaren op grote  afstand. Toch beseft hij dat hij zelfs in Nederland er rekening mee moet houden te worden vermoord door het regime. Lang blijft hij aarzelen of hij met de Volkskrant wil spreken, een paar keer zegt hij af. Uiteindelijk wil hij praten, maar ‘volstrekt anoniem’.

Javaid was bevriend met Mohammad-Reza Samadi, die in Almere is vermoord. Hij maakte ooit ook deel uit van de Mujahedin Khalq (MEK). Hij vindt het moeilijk over die tijd te praten, zegt hij. ‘Het was zo gruwelijk.’ Vijfenhalf jaar zat hij in de gevangenis. Hij is stevig gemarteld, heeft daar nog fysieke problemen aan overgehouden. Toen hij vrij kwam, hebben zijn ouders een stuk land verkocht om mensensmokkelaars te kunnen betalen. Via Pakistan en met hulp van de Verenigde Naties kwam hij op uitnodiging als politiek vluchteling naar Nederland.

Aanvankelijk bleef hij actief voor de MEK. Hij deed mee aan demonstraties in Nederland en elders in ­Europa. Hij zamelde geld in, deelde folders uit, voegde zich bij een tiendaagse hongerstaking op de Dam in Amsterdam om aandacht te vragen voor de massale executies in de zomer van 1988 die het regime van de ayatollahs probeerde te verdoezelen. Hoeveel politieke tegenstanders die zomer zijn geëxecuteerd, is nog ­altijd onduidelijk. Volgens Amnesty ­International tussen de 4.500 en 5.000. MEK houdt het op zo’n 12 duizend, zegt Javaid.

Hij kent Samadi alleen onder zijn alias Ali Motamed. In Iran heeft hij hem nooit ontmoet. Javaid kwam hem tegen op het Nederlandse MEK-hoofdkwartier in Amsterdam-Noord.

In 1995 stapte Javaid uit de MEK. De beweging was te veel in de greep geraakt van de Iraakse dictator Saddam Hoessein, vond hij. Tot het vertrek in augustus 2016 naar Albanië heeft MEK vanuit Irak geopereerd. ‘MEK is een soort sekte geworden’, zegt Javaid. ‘Ze maken geen deel uit van de samenleving. Luisteren naar niemand. Kritiek, vanuit welke hoek dan ook, wordt verworpen. We mochten geen vragen stellen over Saddam als dictator of over andere zaken. Bij de ­geringste tegenwerpingen werd ­keihard opgetreden. De beweging maakte huwelijken kapot, het ­regende scheidingen. Kinderen ­werden weggehaald bij de ouders en naar het buitenland gebracht. Ze hebben daar psychisch zwaar onder geleden. Het was een grimmige ­periode.’

Dat Samadi bij de bomaanslag is betrokken waarbij in 1981 73 personen omkwamen, staat voor Javaid niet onomstotelijk vast. ‘Het kan zijn. Het regime zegt het. Maar niemand weet of hij er echt bij betrokken was.’

Javaid weet wel zeker dat Samadi, net als hij, al jaren niet meer politiek actief was. Om dezelfde redenen als hij, heeft Samadi MEK de rug toegekeerd. Javaid: ‘Zelfs een paar jaar eerder dan ik.’

Ook zonder politiek activisme kunnen critici van het regime in de diaspora doelwit zijn van de lange arm van Teheran, zeggen de Volkskrant-bronnen unaniem. Javaid: ‘Waar je je ook bevindt op de wereld en hoe ­onopvallend en apolitiek je leven ook is, dit Iraanse regime zal zijn tegenstanders nooit met rust laten.’