Direct naar artikelinhoud
VoorbeschouwingFlamenco Biënnale Nederland

Welkom in het universum van de radicaal vernieuwde, verbluffend hedendaagse flamenco

Olga PericetBeeld Getty Images

Op de Flamenco Biënnale Nederland treden drie dansers op die elk op hun eigen manier de klassieke flamencocultuur willen vernieuwen. Waar de een zuinig omgaat met traditie, gaat de ander er met gestrekt been in.

Het is een mijlpaal, geslagen op de uitgestrekte velden van vele eeuwen Andalusische flamencokunst. Danser Andrés Marín ligt aan het einde van zijn voorstelling D. Quixote spiernaakt op het podium van de eerbiedwaardige Sevillaanse operatempel Teatro de la Maestranza. Zijn overmatig gespierde lijf wordt door dansers en muzikanten uit zijn groep ingesmeerd – ja, ook dát gedeelte – met een dikke zwarte olie. De stilte in de zaal is verpletterend.

Dan staat Marín op; het theaterpubliek begint nu wat ongerust te mompelen. Hij toont de volle zaal zijn verduisterde lichaam, dat in de verbeelding van de kunstenaar kennelijk het dodenrijk heeft betreden, en uit de American Football-helm op zijn hoofd schieten vijf vuurfonteinen. Je voelt de totale verbijstering door de opera trekken. En na afloop van het danstheaterstuk is de ontsteltenis nog niet voorbij, want op de trappen van de Maestranza wordt driftig gediscussieerd en opgewonden met opgestoken vingertjes gezwaaid.

Andrés Marín in D. QuixoteBeeld Alain Scherer

Het Spaanse theaterpubliek, en dus ook iedere volger van de hoogste flamencokunsten, kent Andrés Marín al even. De danser (49), zoon van de grote danser Andrés Marín en zangeres Isabel Vargas, heeft al veel vaker volle theaterzalen in het gezicht gemept met mateloos vernieuwende voorstellingen. Het gemompel in de Maestranza, afgelopen september, mag hij als een overwinning beschouwen: bij eerdere dansspektakels rende het publiek ook weleens gillend van angst de zaal uit. In zijn nieuwe stuk, waarmee vrijdag de Flamenco Biënnale Nederland (met concerten en voorstellingen in tien steden) wordt geopend, speelt hij natuurlijk de verwarde Spaanse edelman Don Quichot. Maar Marín is écht een beetje de gekke ridder van de flamenco, die de oeroude danskunst het liefst met een stormram de nieuwe tijd in wil stoten.

Israel GalvánBeeld Getty Images

En in die missie, die in het soms nog behoorlijk traditionele Zuid-Spanje best heldhaftig te noemen is, staat Marín niet alleen. Op de zevende editie van de Flamenco Biënnale trekt de danser op met die andere grote vernieuwer, Israel Galván, en met de aanstormende flamencogod Eduardo Guerrero, die op geheel eigen wijze ook weer diepe traditie mengt met hypermoderne dansvondsten. Alledrie maken ze flamenco waarbij de toeschouwer nu eens keihard moet lachen en dan weer van plaatsvervangende schaamte in een gat in de grond wil verdwijnen. Het schuurt, piept en kraakt, om die kunstclichés maar weer eens uit de kast te halen, maar raakt je soms ook recht in het hart. En alleen daarom al mogen deze drie flamencomannen op een schild worden gehesen.

Eerlijk is eerlijk: de vernieuwende dansmannen volgen een aantal vrouwen die de flamenco al voorzichtig naar een hoger, kunstzinnig plan hadden getild. Eva Yerbabuena en Isabel Bayón, en tegenwoordig ook de geweldige Olga Pericet, zijn sinds begin deze eeuw bezig de oeroude flamencovormen in te bedden in modern danstheater, met poëtische en zeer persoonlijke expressies. Die opfrisbeurt was ook nodig. Al waren er al in de jaren dertig van de vorige eeuw dansvernieuwers als de legende Vicente Escudero actief geweest, die de dans probeerden te mengen met nieuwe beeldendekunstvormen als kubisme en dadaïsme, de dans is daarna toch weer lange tijd enigszins klem komen te zitten tussen folklore, de toeristische circuits van Madrid tot Sevilla en de internationale workshopbranche. En dat terwijl de unieke en eeuwenoude danscultuur van de Zuid-Spaanse zigeuners genoeg potentie had om in de moderne kunst ook iets los te maken.

We kunnen van Andrés Marín en Israel Galván zeggen wat we willen, maar niet dat ze met engelengeduld zijn gaan knutselen aan de kunst, om die in moderne vorm gestaag bij het stugge publiek in te masseren. Nee: Marín en Galván volgden gedegen dansopleidingen aan de bekende Andalusische instituten, maar gingen daarna met gestrekt been het theater in. Ze gaven de flamenco en het publiek een soort shocktherapie.

Andrés Marín in D. Quixote.Beeld Alain Scherer

In 2013 verbijsterde Galván (45) de Madrileense opera Teatro Real met zijn voorstelling Lo real. In dat stuk wilde Galván de pijnlijke geschiedenis van de Holocaust ontrafelen, en dan vooral de vervolging van de zigeuners. Hij bediende zich niet van de fijnbesnaarde en diepzinnige expressie van zijn vrouwelijke voorgangers, maar van woest geëngageerd dansgeweld. In het stuk werd gesleept met oud ijzer, werden kapotte piano’s over het podium geramd en leek Galván met zijn raspende en stampende dansschoenen de aarde te willen omwoelen, om de weggemoffelde geschiedenis van de Holocaust in Spanje bloot te leggen. Er zat hem duidelijk iets dwars.

Lo real hakte erin. Al na een kwartier stonden links en rechts Spanjaarden op om de zaal te verlaten. En dat niet alleen: er werd vrijelijk door de zaal geschreeuwd. ‘Dit is een schande’, riep een deftige heer op de eerste rij. Van achter uit de zaal kwam de respons van het wat tolerantere deel van het publiek: ‘Nee: dít is de ware flamenco.’ De voorstelling werd een soort openbaar schreeuwdebat over hoe de danskunst er nu precies uit zou moeten zien, en wat die kunst vooral níét zou moeten willen. Want hoe prachtig de dansbewegingen van Galván in Lo real ook waren – en in zijn nieuwe stukken nog steeds zijn – de dramaturgie is soms nogal onnavolgbaar, en in Spanje wordt de inbreng van oud ijzer in de opera gewoon niet zo op prijs gesteld.

De danser zelf bleef bij het rumoer rond zijn baanbrekende stuk heerlijk nuchter. ‘Ik ben opgehouden mijn kunst te beschouwen door de ogen van het publiek’, zei hij een dag na de ontplofte bom in de opera. ‘Ik moet de kunst verder brengen en zich laten ontwikkelen, dat is een opdracht. Ik dans niet om mensen blij te maken. Als mijn publiek daardoor uitdunt, dan moet dat maar.’

Vicente EscuderoBeeld Condé Nast Collection Editorial via Getty Images

Galván en later ook Andrés Marín merkten bovendien dat hun in vergaande mate vernieuwende dans buiten Spanje wel hartelijk werd ontvangen. De voorstelling Lo real kreeg na een uitvoering in de Stadsschouwburg van Amsterdam een staande ovatie en er was niet één boe-roeper. Misschien omdat het publiek hier – al klinkt dat wat oneerbiedig – toch iets minder begrijpt van de traditie en de oeroude vaste dansvormen en dus ook minder wars is van onbehouwen vernieuwing.

Andrés Marín had zoiets ook al opgemerkt, en hij doet er helemaal niet oneerbiedig over. Volgens hem is de Spaanse danscultuur verzuurd en is het flamencopubliek betweterig. ‘Iedereen weet alles al, heeft alles al een keer gezien, maar vernieuwing wordt snel als belachelijk neergesabeld’, zei hij jaren geleden al, toen hij in Amsterdam was om een serie workshops te geven. ‘In Nederland en de Verenigde Staten is het publiek nog onschuldig en kan het zich nog verwonderen.’

En dat gaat bij de première van D. Quixote zeker gebeuren. Marín wil laten zien hoe de waanzin met de mens op de loop kan gaan en gaat los in lekker hedendaagse decors, van een skatepark tot sportvelden en een jongerencamping. Hij rekt het bevattingsvermogen flink op als hij flamenco laat dansen door een man in een slaapzak en door bewegende iglotentjes. Het is ontwapenend, soms ontzettend grappig, en net zo vaak bizar en volkomen onbegrijpelijk. De vernieuwing is zó radicaal doorgevoerd, dat de heldere verhaallijn een beetje uit het oog lijkt verloren. Maar spannend is het wel – en dan hebben we het niet eens alleen over de finale, met het frontaal naakt en de vuurwerkhelm.

De aanstormende flamencogod Eduardo Guerrero.Beeld Linda Stulic

Vergeleken met de spektakels van Andrés Marín en Israel Galván is het werk van Eduardo Guerrero een stuk minder bruut. De 35-jarige danser uit Cádiz wil zijn flamenco ook moderniseren, maar hij doet dat liever niet met slaapzakken en stapels oud ijzer. Guerrero zoekt de vernieuwing vooral in zijn eigen bewegingen, en dus op de vierkante meter.

In september speelde hij een voorstelling op de Flamenco Biënnale van Sevilla, in een opblaasbare koepel en op een dansvloer bestrooid met zeezout. Zijn bewegingen kwamen recht uit de oude ziel van de flamenco: van zijn keihard roffelende voetenwerk tot de van pure passie vertrokken gelaatsuitdrukkingen, die bijna een cliché zijn van de Andalusische dans. Maar halverwege zijn voorstelling knoopte Guerrero ineens zijn schoenen met de veters aan elkaar, om ze als een ketting om zijn nek te hangen. Daarna danste hij een ongelooflijke en oogverblindende reeks bewegingen, achtervolgd door zijn eigen schoenen die rond zijn hoofd zwiepten. Het was vernieuwend, maar verfijnd en ook voor de minder ingewijde toeschouwer perfect te volgen.

Andrés MarínBeeld Alain Scherer

Op de Flamenco Biënnale Nederland speelt Guerrero een voorstelling met percussiegroep Slagwerk Den Haag. Juist uit dát soort samenwerkingen moet volgens hem zijn vernieuwingsdrang blijken. ‘Ik wil graag iets opsteken van andere kunstdisciplines’, zei hij in november vorig jaar, na de eerste repetities met de slagwerkers. ‘Kijken hoe ik anders ga dansen als ik ineens moet optreden naast bijvoorbeeld een marimba.’ In zijn komende show danst Guerrero een vreemd soort duet met dat percussie-instrument, dat hij achter zich aan trekt alsof het de lange sleep is van zo’n ouderwets ruisende flamencojurk met witte stippen. Prachtig om te zien en misschien wel een klein beetje merkwaardig, maar zeker niet schokkend.

‘Traditie is mooi, en ik hou zielsveel van de diepe flamencocultuur’, zei Guerrero. ‘De flamenco is zo rijk en expressief, juist omdat de kunst zo’n lange weg heeft afgelegd. En daarom moet je volgens mij zuinig met de traditie omgaan.’ Als hij een marimba achter zich aansleept alsof het een klassieke flamencojurk is, moeten we dat dus opvatten als een eerbetoon aan de oude kunst, en tegelijkertijd als een blik op een mooie, en vrijgevochten toekomst. ‘Vernieuwing wordt pas interessant als er een balans wordt gevonden tussen het oude en het nieuwe. In Spanje wordt van de grote flamencodansers verwacht dat zij de geschiedenis kennen en dat zij ook putten uit de rijke cultuur. Maar als de kenners en de bewakers van dat cultuurgoed ons niet vrij laten om zelf ook andere wegen in te slaan en nieuwe bewegingen te ontdekken, blijft de kunst op een gegeven moment hopeloos vastzitten.’

D. Quixote van Andrés Marín, 18/1 Stadsschouwburg Amsterdam (openingsvoorstelling van de 7e Flamenco Biënnale Nederland). 

La Fiesta van Israel Galván, 10/2 Theater Rotterdam. 

¡Kick- Pluck - Planta - Tacón - Tap- Clap- Clack! van Eduardo Guerrero en Slagwerk Den Haag,  2/2 Muziekgebouw aan ’t IJ in Amsterdam, 3/2 TivoliVredenburg, Utrecht.

Flamenco Biënnale: vernieuwers en iconen

De Flamenco Biënnale Nederland begon veertien jaar geleden als een kleine aftakking van het beroemde, tweejaarlijkse festival van Sevilla en groeide uit tot een van de grootste flamencofestivals buiten Spanje. De Nederlandse variant duurt nu ruim drie weken, spreidt zich uit over tien steden en haalt de top van de kunst naar onze schouwburgen en muziekzalen.

Naast de drie grote, vernieuwende mannen van de dans – Andrés Marín, Israel Galván en Eduardo Guerrero – treden ook een paar vrouwelijke iconen op, zoals Olga Pericet, Patricia Guerrero en Leonor Leal. Maar zoals ieder jaar zet de Flamenco Biënnale ook de schijnwerper op de muziek, met voorstellingen die zowel de oorsprong als de toekomst van zang en gitaarspel onderzoeken. De flamencovolgers mogen uitkijken naar een concert van de jonge, extreem getalenteerde gitarist David Carmona en naar een optreden van de Iraakse trompettist Amir ElSaffar met zangeres Gema Caballero en danseres Vanesa Aibar. In deze show wordt de gedeelde geschiedenis van de flamenco en de Arabische muziek onderzocht; zo hoopt de Flamenco Biënnale het toegewijde publiek toch ook weer nieuwe inzichten te verschaffen over de oorsprong van de volkskunst.

Don Quichot
De voorstelling D. Quixote van de Sevillaanse danser Andrés Marín gaat over de vernuftige edelman Don Quichot uit de roman van ­Cervantes. Het boek uit 1605 is een van de grote klassiekers uit de wereldliteratuur. Wie er desondanks nog wat over wil opsteken, kan ­terecht bij een lezing van de letterkundige en vertaler Maarten ­Steenmeijer, dinsdagavond 15 januari om 20.00 uur in De Kring in Amsterdam. De lezing wordt ­afgesloten met een interview met danser en choreograaf Marín.