Direct naar artikelinhoud
RecensieAvond in het paradijs & Welkom thuis

In de verhalen van Lucia Berlin legt de ellende het af tegen de feestelijkheid

Met als bouwstenen de brokstukken van een leven dat leek af te stevenen op mislukking en vergetelheid schiep de Amerikaanse Lucia Berlin een oeuvre dat terecht een revival beleeft.

Beeld Tzenko

Een gezellige boel was het rond 1960 in Greenwich Village, herinnert Jeff Berlin zich, toen hij en zijn broertje op hun driewielers over de zolderetage scheurden, terwijl moeder Lucia (1936-2004) zich een ongeluk zat te tikken op haar Olympia-schrijfmachine. Pas veel later kwam hij erachter dat ze geen brieven schreef maar korte verhalen, en dat daarin veel anekdotes die hij kende als verhaaltjes-voor-het-slapengaan in terecht waren gekomen.

Op zijn zesde las hij voor het eerst iets wat geen kinderboek was, namelijk een verhaal van zijn moeder, ‘over twee meisjes die sierspeeldoosjes verkochten in El Paso’, schrijft hij in de inleiding van Welkom thuis, met autobiografische schetsen en brieven van zijn moeder. Uitgeverij Lebowski is zo voorkomend geweest om parallel aan de vertaling van dat memoir ook de nieuwe bloemlezing Avond in het paradijs van Lucia Berlin uit te brengen, zodat wij, net als haar kinderen destijds, heen en weer kunnen bladeren tussen haar leven en werk.

Pas toen de auteur in de jaren tachtig haar alcoholverslaving had overwonnen, begonnen haar verhalen in boekvorm te verschijnen. Sinds 2015, toen de eerste bloemlezing, Handleiding voor poetsvrouwen, werd gepubliceerd, beleven ze een revival. En terecht. Met als bouwstenen de brokstukken van een leven dat leek af te stevenen op mislukking en vergetelheid (vele verhuizingen, drie huwelijken met verslaafde of anderszins onbekwame artiesten, vier kinderen, baantjes als poetsvrouw en telefoniste, een chronische rugaandoening en die van moeder geërfde drankzucht), schiep Berlin een oeuvre waarin de ellende het aflegt tegen de feestelijkheid – door haar manier van observeren en formuleren, die haar nooit het hoofd heeft laten buigen voor de slagen van het lot.

Je kunt haar verhalen zelfs beschouwen als een handleiding voor het omgaan met hindernissen. Het eerste verhaal in Avond in het paradijs, over die twee 7-jarige meisjes in El Paso, 1943 (toen de 7-jarige Lucia daar zelf ook woonde), die sierspeeldoosjes verkopen (of eigenlijk de lootjes waarmee men kans maakt op zo’n kleinood), is al een rondgang langs rijkaards, sloebers en oplichters, een doorsnede van de klassen die in elke maatschappij bestaan. Niet toevallig bemerken ze dat de levensvreugde in het hotel van de havelozen het grootst is. Als de twee na een dolle avond met een taxi thuiskomen, zijn hun ouders geschokt. Maar de meisjes hebben iets onvergetelijks beleefd.

In de jaren vijftig trouwde Lucia met de beeldhouwer Paul Suttman, vertelt ze in Welkom thuis, tegen wie ze opkeek, wiens onderbroeken ze streek zodat hij ze warm aan kon trekken, en van wie ze met haar wipneus in het kussen moest gaan slapen zodat hij haar grootste manco niet hoefde te zien. Toen ze zwanger was van haar tweede kind ging hij ervandoor: ‘Hij had een beurs, een mecenas, een villa en metaalgieterij in Florence en een nieuwe vriendin met een rechte neus.’

Dat is het leven. En dat werd later het verhaal ‘Lead Street, Albuquerque’, de verteller is daar een vriendin van het stel Rex en Maria, hij de charismatische beeldhouwer en zij het 17-jarige onzekere kind dat op een winterochtend zijn slip stond te strijken zodat die warm zou zijn als hij onder de douche vandaan kwam, en die met haar wipneus plat op het kussen moest slapen. ‘Het was eng, of zielig, hoe je het maar bekijkt.’

En die Maria was ik zelf, schrijft Berlin hier níet achteraan, want inmiddels is zij een ander geworden, de schrijver van dit verhaal die op die episode kan terugkijken zonder te klagen of iemand aan te klagen, maar wel haarscherp en vooral met verbazing over wat mensen elkaar kunnen aandoen.

Een familiereünie in Texas, 1956. Iedereen is er, behalve verteller Tiny, die niet om een reünie van haar vreselijke familie heeft gevraagd. Zij zit namelijk op het dak, met een fles Jack Daniel’s en een radiootje waar White Christmas uit schalt, volkomen tevreden naar de sterren te kijken, onderwijl het zootje onder zich uitscheldend voor peksletten en uitschot. ‘Vervolgens kwam er een enorme stoet auto’s aanrijden met nóg meer mensen die ik van mijn leven nooit meer hoop te zien.’ Hier is Lucia Berlin de Amerikaanse Helga Ruebsamen, die ook zo intens content kon schrijven over personages die zich aan sociale, en liefst ook alle andere verplichtingen wisten te onttrekken.

Een charmante Britse motorcrosser vliegt in Chili letterlijk uit de bocht en is op slag dood, maar de verteller (de vriendin van de broer van de dode) in ‘Stof zijt gij’ herinnert zich dat alles in de dagen erna, tot en met de teraardebestelling, de zorgeloosheid ademde die zo paste bij de gevallen held. Prachtig is de beschrijving van de uitvaart met veel mooie mannen en rivaliserende vriendinnen, en de motorvrienden die in een spontane uitbarsting allemaal hun helm in het graf gooien: ‘Ze vulden het graf niet alleen maar stapelden er een hoop halfronde zwarte bollen bovenop, net een berg olijven.’ De verdrietige aanwezigen merkten zelf niet, lijkt Berlin schroomvallig te opperen, hoe mooi het was wat zich daar afspeelde.

Berlins eerste zinnen zijn vaak al steengoed: ‘Je weet wel, dat enige huis in Cornales dat niet in adobestijl is gebouwd’. Of deze: ‘Je hebt van die geluiden die zijn gewoon volmaakt.’ Nog gezwegen van Berlins laatste zinnen, met als absolute klassieker die van het titelverhaal uit Handleiding voor poetsvrouwen, nadat ze eerst daadwerkelijk tips voor beginners heeft verstrekt, en teruggeblikt op enkele kervende ervaringen in de branche: ‘Nu pas komen de tranen.’

 Maar die verhalen heeft ze toch maar mooi op alle tegenslag buitgemaakt.

Lucia Berlin: Avond in het paradijs (****)
Uit het Amerikaans vertaald door Maaike Bijnsdorp, Lucie Schaap en Elles Tukker.
Lebowski; 272 pagina’s; € 21,99.

Lucia Berlin: Welkom thuis (***)
Uit het Amerikaans vertaald door Maaike Bijnsdorp, Lucie Schaap en Elles Tukker.
Lebowski; 176 pagina’s; € 19,99.