Direct naar artikelinhoud
HockeySleeppush

Hoe hockeycoach Toon Siepman de wereld aan de sleeppush kreeg

Iedere strafcornerspecialist in het hockey weet wie Toon Siepman is. Hij leerde vanaf de jaren negentig de wereld ‘slepen’. Tot zijn pupillen behoort ook Mink van der Weerden, die nu op het WK hockey in India voor Nederland moet scoren.

Strafcornertraining van Toon Siepman met Kampongspeler Jip Janssen,.Beeld Klaas Jan van der Weij

Strafcornergoeroe, met die bijnaam kan hockeytrainer Toon Siepman (65) niets. Te veel eer, vindt hij. Maar is dat zo? Hij stond aan de basis van de sleeppush, een cruciaal wapen in het hockey.

Al ruim twintig jaar komen spelers van over de hele wereld bij Siepman in zijn woonplaats Vught op bezoek om aan hun techniek te werken. ­Tijdens het WK, dat op dit moment plaatsvindt in het ­Indiase Bhubaneswar, speelt bij vrijwel elk topland een strafcornerspecialist die bij hem in de leer is geweest.

Siepman leert hockeyers hoe de kleine bal met een sleep­beweging van de hockeystick vanuit stilstand op een doel gepusht kan worden met snelheden tot ver boven de 100 kilometer per uur. Vaak levert dat een doelpunt op.

Als Nederland zaterdag de eerste poulewedstrijd speelt tegen Maleisië zal Siepman met extra aandacht de acties van Mink van der Weerden (30) volgen. Hij begeleidt de sterke verdediger van Oranje-Rood al sinds zijn vijftiende. Van der Weerden beheerst in Nederland de kunst van het slepen het best. Het ­Nederlands elftal hoopt met hulp van Van der Weerden voor het eerst sinds 1998 weer wereldkampioen te worden.

I: Kratje ballen

De fascinatie van Siepman ontstaat aan het begin van de jaren negentig. Strafcorners worden in die tijd geslagen. ­Specialisten als Floris Jan Bovelander en eerder Paul Litjens kunnen vooral hard en zuiver rammen. ­Volgens de regels moet de bal laag blijven: hij mag niet boven de 46 centimeter hoge plank achterin het doel uitkomen. Keepers ontdekken een beproefd recept om de strafcorner onschadelijk te maken. Ze gaan voor de plank liggen.

Daar moet iets op te verzinnen zijn, denkt Siepman, opgeleid tot planoloog en gespecialiseerd in golfbaanarchitectuur. Hij is coach bij hockeyclub Push in Breda en heeft Taco van den Honert al een paar keer zien scoren met een gepushte hoge bal.

Het kan nog beter, denkt Siepman. Met de techniek van Van den Honert als uitgangspunt gaat hij op zoek naar de perfecte ‘sleep’.

I: Kratje ballen
Beeld de Volkskrant

Bij Push wordt de 17-jarige Bram ­Lomans vlak voor de winterstop van het seizoen 1993-1994 door Siepman aangewezen om te experimenteren met de nieuwe techniek. Aan het ­inleidende deel van de strafcorner verandert niets: de aangever brengt de bal vanaf de achterlijn naar de rand van de cirkel, op 14.63 meter van het doel, waar een tweede speler de bal stillegt. Lomans moet de bal vervolgens niet slaan, maar met een sleepbeweging hoog het doel (3.66 breed, 2.14 meter hoog) in lanceren. In een paar stappen moet de bal uit stilstand richting de 100 kilometer per uur kunnen (zie graphic).

Dat vergt veel training, weten ­Siepman en Lomans. Tijdens de wintermaanden fietst de jonge verdediger na school vrijwel dagelijks met een kratje ballen achter op zijn bagagedrager naar de club. Hij pusht honderden ballen per dag. Hij gaat soms door tot zijn armen niet meer kunnen en de kramp in zijn schouders niet meer te verdragen is.

Lomans maakt snel progressie. De ballen gaan van half slap in het net, naar strak in het dak van het doel. En ook steeds harder. In de overgangsklasse, waar Push op dat moment speelt, weten de keepers zich er geen raad mee. Lomans maakt na de winterstop meer dan 25 doelpunten. De club uit Breda promoveert naar de hoofdklasse.

Een geweldige hockeyer is Lomans niet in die jaren. Maar hij wordt in 1996 puur op basis van zijn effectieve sleeppush meegenomen naar de ­Spelen van Atlanta. Daar worden de ­Nederlandse mannen olympisch kampioen. Lomans scoort driemaal. De geslagen strafcorner wordt snel verdrongen.

II: Avontuur in Pakistan

Ook in andere landen zien ze het belang van een goede sleper in de selectie. In 1996 komt de Pakistaanse sterspeler Shahbaz Ahmed naar Nederland. Hij vraagt Siepman naar Pakistan te reizen om daar met een talent te trainen: Diens naam: Sohail Abbas.

Aanvankelijk twijfelt Siepman. Moet hij dat wel doen, in zijn eentje naar Pakistan? De reis wordt meermaals uitgesteld. Communiceren gaat voornamelijk per fax. Hij twijfelt of het wel veilig is. Tot zijn vrouw hem overtuigt: ga nou maar.

Siepman krijgt er geen spijt van. Het wordt een succesvol avontuur: Abbas zal uitgroeien tot een hockey­legende. Hij heeft het record van de meeste internationale doelpunten ooit achter zijn naam staan, 348, waarvan het merendeel gescoord uit een sleeppush. Maar vooraf is hij een schuchtere jongen, zich niet bewust van zijn glorieuze toekomst.

Met Siepman oefent hij dag in, dag uit, aan de perfecte sleeppush. Abbas leert snel. Er is alleen één probleem: de Pakistaanse bond is niet gediend van de komst van Siepman. Wat moet een buitenlander met een van de grootste Pakistaanse talenten? En hoe kunnen ze erop vertrouwen dat hij niet alle informatie doorspeelt naar de Nederlandse bond? De twijfels worden weggenomen als ze zien hoe snel Abbas vooruitgaat.

Overleg in het clubhuis van Kampong voorafgaand aan de training met v.l.n.r.: Martijn Havinga (speler), Toon Siepman, Alex Verga (trainer) en Jip Janssen (speler).Beeld Klaas Jan van der Weij

De hand van Siepman is duidelijk zichtbaar in de techniek van Abbas: de voet van het standbeen moet richting het doel staan, de aanloop gaat met kleine passen, de bal moet dicht bij het lichaam blijven en het boven­lichaam wordt ingezet om snelheid maken door tegen het onderlichaam in te draaien. Het luistert nauw. Wie de explosieve beweging verkeerd uitvoert, kan een blessure oplopen. Het is een van de handelsmerken van Siepman: zijn pupillen raken zelden geblesseerd.

De sleeppush van Abbas valt ook toenmalig Amsterdam-voorzitter Jons Hensel op. Hij haalt de speler een paar jaar later persoonlijk op in Pakistan, een paar weken nadat hij hem heeft zien spelen op het vierlandentoernooi in Amstelveen. Abbas scoort drie keer tijdens zijn debuut in ­Amsterdam. Als Siepman zijn Pakistaanse pupil tegenkomt, maakt ­Abbas nog steeds steevast een diepe buiging: ‘Dank, meester Siepman.’

III: Wachten op een dode

Op het WK van 2006 schrikt Siepman van de manier waarop verdedigers uitlopen. Zonder vrees ­storten ze zich in de baan van de bal: suïcidelopers worden ze genoemd. Met als bonus een flinke botsing op de strafcornernemer. Onder anderen Taeke Taekema en Roderick Weusthof worden volledig ondersteboven gelopen.

Siepman krijgt het gevoel dat spelers vooral bezig zijn om elkaar te verwonden. Want andersom hebben de slepers lak aan de uitlopers en vuren hun ballen soms rücksichtslos richting doel. Met mogelijke verwondingen van de verdedigers houden ze geen rekening.

De kamikazetactiek wordt steeds verfijnder. Sommige teams maken zelfs een paar meter voor het doel een muurtje. Levensgevaarlijk, vindt Siepman. Hij stelt in de pers voor om de strafcorner maar helemaal af te schaffen. Hij wil de discussie op gang brengen. Daarbij gebruikt hij duidelijke taal: het is wachten tot iemand een bal op zijn strot krijgt of een sleper zijn nek breekt. Het zou hem niet verbazen als er doden gaan vallen.

Schutters sputteren tegen – zij hebben er vele uren training in zitten. Met het afschaffen van de strafcorner haal je de ziel uit de sport, is een ­ander argument. De strafcorner hoort bij het hockey.

Siepmans oproep heeft effect. Vanaf 2007 doet het gezichtsmasker langzaam zijn intrede. Om verwondingen te voorkomen krijgen verdedigers de tijd om zich te beschermen met handschoenen en een kruisbeschermer. Ook niet onbelangrijk: de kromming van de stick wordt reglementair beperkt waardoor de ballen minder hard gaan. Een dode is in het profhockey nog niet gevallen.

Jip Janssen terwijl hij de sleeppush oefent op het trainingsveld van kampong.Beeld Klaas Jan van der Weij

IV: Lunch in Londen

De Olympische Spelen van 2012 zijn in volle gang als bij Toon Siepman de ­telefoon gaat. Roelant Oltmans aan de lijn, de voormalige bondscoach is als prestatiemanager betrokken bij de Nederlandse vrouwen.

De ploeg heeft een probleem, zegt hij. Of eigenlijk heeft aanvoerder Maartje Paumen een probleem. Ze heeft in de groepswedstrijden geen enkele strafcorner gescoord. Dat gaat tussen haar oren zitten, denkt bondscoach Max Caldas. Kan Siepman iets betekenen?

Bij de Nederlandse hockeybond hebben ze geaccepteerd dat Siepman strafcornerspecialisten van over de hele wereld traint: de kennis valt niet binnenshuis te houden. Althans, dat kan wel, maar dan moeten ze hem fulltime betalen. En Siepman verdient graag zijn eigen geld. Daarom is iedereen welkom. Persoonlijke informatie blijft geheim.

Voor Paumen komt hij graag naar Londen. Siepman traint haar al vanaf de jeugd. Een dag na het telefoontje springt hij op het vliegtuig naar Londen. Een taxi staat klaar, de accreditatie is ook met spoed voor hem geregeld. Eenmaal in het olympisch dorp ziet hij de verbazing op het gezicht van Paumen. Maar ze is blij hem te zien.

Op een trainingsveld oefenen ze een bal of tien. Niet meer. Ze gaan allemaal raak: linksboven, rechtsboven, linksonder, rechtsonder. En nog een keer. Dat moet voldoende zijn, denkt Siepman. Ze kletsen wat bij tijdens een uitgebreide lunch. Daarna stapt hij weer in het vliegtuig. ’s Avonds wacht een training bij MOP in Vught.

Op tv kijkt hij een paar dagen later naar de olympische finale. Nederland speelt tegen Argentinië. Paumen maakt de bevrijdende 2-0. Uit een strafcorner. Siepman zit voor de tv met een brede glimlach. Of het aan hem heeft gelegen? Hij is bescheiden: dit heeft Paumen helemaal zelf gedaan.

De Nederlandse hockeyvrouwen vieren het doelpunt uit een strafcorner van Maartje Poumen in de Olympische finale tegen Argentië in 2012.Beeld Klaas Jan van der Weij

V: Rust in het hoofd

Elke week komen Mink van der Weerden en Siepman elkaar tegen op de kunstgrasvelden van Oranje-Rood in Eindhoven, waar hij assistent-trainer is bij Heren 1. Soms pushen ze maar een paar ballen. Dan denken ze na over nieuwe tactieken. Maar veel kan Siepman de huidige strafcornerspecialist van het Nederlands team niet meer bijbrengen.

Misschien wel de belangrijkste les leerde Van der Weerden in de eerste jaren op persoonlijk vlak. Hij is bloedfanatiek en smijt vaak met zijn stick als het niet lukt. Op een gegeven moment stelt Siepman voor om een aparte stick mee te nemen, speciaal om mee te gooien als hij gefrustreerd raakt. Voor de jonge hockeyer is de boodschap duidelijk: het moet goed zitten in het hoofd, voordat je gaat slepen.

Al snel krijgt Siepman door dat met Van der Weerden een opvolger van Taeke Teakema is opgestaan – de beste Nederlandse sleper van de vorige generatie. Op de Olympische Spelen van 2012 blijkt zijn gelijk. De zilveren medaille is dan misschien een teleurstelling voor Van der Weerden, hij wordt met acht doelpunten wel de topscorer van het toernooi. Hij maakt in elke wedstrijd een doelpunt, zeven van zijn treffers komen uit een strafcorner.

Op het komende WK hoopt Van der Weerden opnieuw boven zichzelf uit te stijgen. Siepman zal zijn pupil volgen in India. Thuis, vanaf de bank. Want zijn werk in Nederland gaat gewoon door. Er zijn altijd nieuwe talenten die hij moet trainen. De gedoodverfde opvolger van Van der Weerden heeft hij nog niet gevonden.

Dit stuk kwam tot stand met hulp van Toon Siepman, Bram Lomans, Maartje Paumen en Mink van der Weerden.