Direct naar artikelinhoud
ReportageSuccesvolle gemengde school

Contact tussen ouders op een gemengde school is extra belangrijk en deze school pakt dat goed aan

Leerlingen van diverse afkomsten lijken op de Amsterdamse Indische Buurt School, in weerwil van wat het cliché wil, soepel te mengen. Twee moeders, Elizabeth Venicz en Mirjam Bosgraaf, onderzochten hoe dit komt. Ouders met lichte dwang met ­elkaar in contact brengen blijkt de essentie.

en
Contact tussen ouders op een gemengde school is extra belangrijk en deze school pakt dat goed aan
Beeld Cliff van Thillo

Bulgursalade, pastinaaksoep, muhammara, Turkse pizza, quiche. Een tafel vol gevulde schalen in de aula naast de sprieterige kindertekeningen. Iedereen die binnenkomt, heeft een met folie afgedekte kom of pan meegenomen. Zelfgemaakt, al hoeft dat niet. Het is donderdagavond, tien over zes. Dit is Ouders Ontmoeten Ouders, een tweemaandelijkse avond waarop de ouders van de Indische Buurt School met elkaar eten en praten. De kinderen eten samen bij de BSO. De avond is alleen voor ouders.

‘Witte’ vlucht

In de Amsterdamse Indische Buurt zien we het elke schooldag: de ‘witte’ vlucht. Turkse en Marokkaanse kinderen die naar hun buurtschool lopen, worden gepasseerd door bakfietsen vol ‘witte’ kinderen op weg naar ‘wittere’ scholen in de naburige Watergraafsmeer. In de gemengde Indische Buurt staan vier zwarte scholen, waarvan eentje voorzichtig mengt, en één gemengde school: de Indische Buurt School, onze school. Slechts een kwart van de basisschoolleerlingen in een gemengde buurt, zo berekende de gemeentelijke dienst Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS), gaat ook in die buurt naar school. Driekwart wijkt uit naar een school voor ‘de eigen groep’. Ondanks jaren van politieke debatten en beleidsnota’s over segregatie in het onderwijs groeien kinderen op ‘in bubbels van gelijkgestemden waar leerlingen nauwelijks uitkomen’, zoals de Onderwijsinspectie onlangs ook constateerde. Het onderwijs vertoont naast etnische segregatie ook ‘een toenemende sociale en economische segregatie’, zegt de Inspectie. ‘Vooral hoger opgeleide ouders scheiden zich af, door te kiezen voor scholen met specifieke onderwijsconcepten.’

Op de Indische Buurt School zien wij, twee ouders, niet zoveel van die sterke segregatie. Er zijn verschillen, maar geen onoverbrugbare kloven. Al vijftien jaar gaan kinderen van alle achtergronden hier samen naar school. Hoe doet de school dat?

Het antwoord is te vinden op een ouderavond als deze: Ouders Ontmoeten Ouders. Midia, die nooit een avond mist, zit er klaar voor. Ze neemt vast een olijfje. Aster staat nog te aarzelen waar ze zal aanschuiven. Pascale verschuift een stapel borden, zodat haar pan met kippenlevertjes erbij kan. ‘Je moet het gewoon proberen’, zegt ze tegen een moeilijk kijkende moeder. ‘Ze zijn dus lekker!’

Postcodebeleid

De Indische Buurt School staat al meer dan honderd jaar in de Indische Buurt in Amsterdam-Oost en heette tot voor kort de J.P. Coenschool. In de jaren tachtig werd het een ‘zwarte’ school met vooral kinderen van Turkse en Marokkaanse afkomst. Vijftien jaar geleden begon dat langzaam te veranderen dankzij ouderwetse overheidsbemoeienis. De gemeente Amsterdam hanteerde in die tijd het postcodebeleid, bedoeld om segregatie tegen te gaan; kinderen mochten zich alleen inschrijven op een school in de buurt. Philippa Edwards en Saida el Ftouh, moeders van toen, vertellen. 

J.P. Coen

Op de J.P. Coenschool werd er al jaren over gesproken, maar toen directeur Sylvie van den Akker de naamswijziging terloops meldde aan een studentennieuwssite, ontketende dat een ware mediastorm. Jan Pieterszoon Coen was de gouverneur-generaal van de VOC, die in 1621 15 duizend ‘lastige’ Bandanezen liet vermoorden om de verkoop van nootmuskaat en foelie veilig te stellen. Geen historische figuur om als Unesco-basisschool naar genoemd te zijn, vond Van den Akker. In juli kreeg de J. P. Coenschool een nieuwe naam: de Indische Buurt School. J.P. Coen zelf wordt, zoals sommige critici vreesden, niet doodgezwegen. Hij komt voor in de geschiedenislessen in de bovenbouw. Kinderen leren over de rijkdom van de Gouden Eeuw, maar ook over de slavernij en over de voormalige naamgever van hun school.

Philippa: ‘Violet was bijna 4 en kon door het postcodebeleid niet naar de 8ste Montessorischool aan de Borneokade. De gemeente stelde voor dat we naar een informatieavond van de J.P. Coenschool gingen. Een propagandabijeenkomst vonden we dat. We wilden niet gedwongen worden. Later was er nog een bijeenkomst met meester Berrie en juf Gerda; ik moest mezelf dwingen om te gaan, maar toen begon bij mij langzaam iets te veranderen. Hoe zij over de kinderen en hun lessen praatten, zo bevlogen. Uiteindelijk besloten we ons met een groepje andere witte ouders in te schrijven op de J.P. Coenschool.’ 

Saida had haar dochter Ibtissam ook op een witte Montessorischool gewild, maar haar nicht zei dat ze daar als kind van Marokkaanse ouders weinig kans maakte. ‘Daar schrok ik zo van. Mijn dochter is toch hier geboren? Ze is Nederlands. Waarom willen ze niet met onze kinderen naar school?’

Zwarte of witte school?

Onderzoekers werken doorgaans niet met definities van ‘gemengde’ of ‘witte’ scholen. Zij onderzoeken of scholen zwarter of witter zijn dan de omringende wijk. Zo kan een school met 20 procent allochtone leerlingen in een weinig gemengde stad gemengd zijn; in Amsterdam is dat een witte school. Voor zwarte scholen circuleren meer definities. Het SCP noemt een school zwart als er 80 procent of meer niet-westerse allochtone leerlingen op zitten. Het gaat dus niet per se om huidskleur: een klas vol witte Turkse kinderen is ook een ‘zwarte’ klas.

Wat ouders als een ‘zwarte’ school ervaren, wijkt vaak af van de officiële definities. Een school vol kinderen van in Nederland geboren moeders met een hoofddoek wordt niet als zwarte school geteld, maar door witte ouders wel zo ervaren (en daarom vaak gemeden).

Maakte Saida echt geen kans op de Montessori? We hoorden van andere ‘allochtone’ ouders soortgelijke ontmoedigende ervaringen. Zoals Gülfer, een hoogopgeleide Koerdische moeder die op een witte school in de Watergraafsmeer apart werd genomen. ‘Mevrouw dit is een o-pen-bare school, begrijpt u dat?’

Ibtissam en Violet kwamen in dezelfde klas terecht. De nieuwe ouders gingen zich inzetten om nieuwe ouders te werven, zodat de school meer een afspiegeling van de buurt zou worden. Ze maakten een buurtkrant en leidden potentiële ouders rond. 

Saida en Philippa leerden elkaar steeds beter kennen, zeker toen hun dochters vriendinnen werden. Saida: ‘Philippa is kunstenaar en had allemaal ideeën om de school mooier te maken. We hebben vaak samen in school staan werken. Dat zijn mooie herinneringen voor mij.’ En, benadrukt ze: ‘Onze dochters zijn nog steeds vriendinnen.’ Dat gunt ze meer kinderen. ‘We moeten elkaar toch begrijpen en samenleven.’ Philippa weet dat ze zonder overheidsduwtje nooit op deze school was gaan kijken. ‘Ik ben zo blij geweest met de school. Ik heb er geleerd dat je soms verder dan de oppervlakte moet kijken naar wat we gemeen hebben, want dat is veel.’

Twee keer opscheppen

Sinds Philippa en Saida op school actief werden, is de schoolpopulatie flink veranderd. In hun kielzog kwamen er meer kinderen van hoogopgeleide ouders (en niet alleen witte) op school en ouders met de meest uiteenlopende roots: uit Chili, Ierland, Macedonië, Afghanistan. En uit alle lagen van de bevolking, dat valt op: de hogeschooldocent, de kapper en de schoonmaakster.

In de aula bij Ouders Ontmoeten Ouders zitten nu zo’n veertig ouders bij elkaar. ‘Het buffet is geopend!’ Mustapha Khaddari probeert boven het gepraat uit te komen. Al snel staat iedereen in de rij met een bord. Aan de tafels ontstaan gesprekken en hier en daar wordt kennisgemaakt. Er zijn wat nieuwe ouders vanavond. Het is de bedoeling dat je ook eens naast een onbekende gaat zitten.

‘Het is echt oké om nog een keer op te scheppen, dat doet iedereen.’

‘Ik verdenk jou ervan dat je alleen voor het buffet komt.’

Mustapha, adjunct-directeur en locatieleider, vertelt dat de schooldirectie snel doorhad dat contact met en vooral tussen ouders van levensbelang is op een gemengde school. Ouders jaag je niet de klas uit, zoals in De luizenmoeder, je nodigt ze juist uit om te blijven. Bij openbare lessen, bij een inloopkwartiertje in de klas, of op de koffie in de ouderkamer. Zo raken ze betrokken bij de school en bij elkaar. Hoe belangrijk dat laatste is, realiseerde Khaddari zich na een gesprek met een Marokkaanse vader. ‘Die vertelde dat hij in al zijn jaren in Nederland nooit met een Nederlander gesproken had. Hij kreeg opdrachten van zijn baas en zei goedemorgen tegen de buren, maar tot een gesprek kwam het nooit. Dat vond ik zo pijnlijk dat ik op onze school een mogelijkheid wilde om elkaar te leren kennen.’ 

Mustapha’s idee groeide uit tot de Ouders-Ontmoeten-Ouders (OOO)-bijeenkomsten, zoals op deze donderdagavond. Samen eten en praten over een thema rondom opvoeden of kinderopvang in de school, en om half negen weer thuis. Eén keer per jaar wordt de avond groter aangepakt, met een podium in de gymzaal waarop vier ouders een verhaal over hun kindertijd vertellen. Al zitten er duizenden kilometers tussen waar je bent geboren, in alle verhalen herken je iets. Iedereen heeft met vriendjes buitengespeeld.

Vanavond is er een soortgelijke opdracht bij de koffie: stap op iemand af die je nog niet kent en vraag hoe het vroeger was op school. Schoorvoetend worden duo’s gevormd en dan komen de verhalen los, over de meest uiteenlopend geboortegronden, van Rabat tot Nuth. Aster tegen Mirjam: ‘Ik ken jou wel, maar we hebben nog nooit met elkaar gepraat.’ Aster herinnert zich haar strenge school in Addis Abeba: dat ze altijd een schooluniform aan moest, maar kleine dingen deed om er een beetje anders uit te zien, zoals met haar vriendin van één schoen wisselen. Mirjam vertelt over haar al even strenge school in Wouterswoude, hervormd op gereformeerde grondslag. Elke maandagochtend een psalmversje opzeggen. ‘Hijgend hert der jacht ontkomen.’ Hijgend wat? Aster grinnikt.

Na zo’n kennismaking op OOO raken ouders op het schoolplein makkelijker met elkaar in contact, is de gedachte. En dat werkt, zeggen ouders, die we vroegen naar hun ervaringen. Zoals Fiona Hoogveld: ‘De school bracht zo’n buurtgevoel mee. Na een paar weken op school kende onze dochter meer mensen in de buurt dan wij. Door vadervoetbal, moederborrels en OOO hebben we dat ruimschoots goedgemaakt.’

Een school met gemengd karakter

Sommige ouders kozen bewust voor een gemengde school. Petra van der Geest zegt: ‘Voor ons was een school om de hoek logisch, we houden juist van deze buurt vanwege de diversiteit. De school is wat de buurt en ons gezin is: levendig en divers.’

Anderen hadden eerst bedenkingen: ‘Ik had eerlijk gezegd wat hoofddoekangst, was bang dat onze dochter erbuiten zou vallen. Maar ze had al snel vriendinnen, ook met een Marokkaanse achtergrond, en ze liep geen taalachterstand op, integendeel.’

Voor onszelf is het gemengde karakter van de Indische Buurt School eerder bevrijdend dan lastig. Op Mirjams dorpsschool werd vroeger altijd benadrukt: ‘Die heeft het juiste geloof, die hoort erbij, en die juist niet.’ Op deze school is het meer: we-horen-allemaal-bij-elkaar. Er is ook geen norm hoe een verjaardagsfeestje gevierd hoort te worden of welke kleren je kind aan moet hebben om erbij te horen, vindt Elizabeth. Je neemt over wat je wil en verder doe je het op je eigen manier.

En de kinderen? Die lijken behoorlijk gewend aan alle verschillen. Er is in de klas veel aandacht voor hoe kinderen met elkaar omgaan. Ze leren al jong om niet in groepen te denken en hebben respect voor elkaars verschillen en gevoeligheden, zonder dat ze zich erdoor ingeperkt voelen. Je merkt het aan kleine dingen: Elizabeths zoon die in groep 8 gewoon in zijn pandaberen-onesie naar school durft. Of zo’n onderonsje in de groep van Mirjams dochter – Rachida tegen Tim: ‘Allah heeft jou gemaakt.’ ‘Mijn moeder zegt dat Allah helemaal niet bestaat’, antwoordt Tim. Lakshmi: ‘Iedereen heeft zijn eigen mening.’

Extra aanmoediging blijft nodig

Dat maakt het nog geen multicultureel paradijs. Onwennigheid is er soms nog steeds. Zohra Bourik vertelt: ‘Ik zat lang in de ouderraad en ik groet op straat alle ouders, maar soms krijg ik helemaal geen reactie. Dan denk ik: heb ik nou zo’n alledaags gezicht dat ze me niet herkennen? Een moeder bekende me dat ze echt voorbij die hoofddoek moest leren kijken.’ 

Op het schoolplein klitten witte ouders net iets makkelijker bij andere witte ouders en hoofddoekmoeders bij hoofddoekmoeders. Er blijft een juf nodig die een ouder extra aanmoedigt om mee te gaan naar een middag schaatsen met de klas, of een vader die een andere vader overhaalt toch naar OOO te komen.

Maar het lastigste is niet de omgang met elkaar, vinden we, maar met die steeds intolerantere buitenwereld. Aan Elizabeth werd laatst – en niet voor het eerst – gevraagd of ze het geen risico vond dat haar kind in zo’n zwarte klas zit. Ze zag gelijk de kinderen voor zich met wie haar zoon Antal al jaren in de klas zit: Amina, Laksha, Miro, Ismaël en hun ouders. Stel je voor dat iemand over jouw kinderen zegt dat ze een risico zijn voor andere kinderen, dacht ze: pijnlijk.

Bij OOO beginnen ze aan de uitsmijter: een quiz over de geschiedenis van de school.

‘Welke voetballer heeft hier op school gezeten, Cruijff, Kluivert of Kieft?’

‘Kluivert komt uit Noord, zeker weten.’

‘Hé, niet afkijken.’

Het was Kieft.

Dan is het kwart over acht en tijd om de kinderen op te halen, die dan altijd hard naar binnen hollen en nog even donderjagen in de gymzaal. Een paar ijverige ouders zetten de borden in de afwasmachine en beginnen met opruimen.