‘Kom naar de Noordpool’, schrijft de echtgenoot van de Oostenrijkse Christiane Ritter (1898-2000) in de zomer van 1934. Hij is een onderzoeker en Spitsbergen-fanaat en wil haar overhalen zich voor een jaar bij hem te voegen in het hoge Noorden. Voor de eenzaamheid hoeft ze niet te vrezen, zegt hij: ‘Al te eenzaam zal het niet voor je worden, want in de westhoek van de kust, ongeveer 90 kilometer verderop, woont nog een jager, een oude Zweed. Hem kunnen we in het voorjaar, als het licht terugkomt en de zee en de fjorden dichtgevroren zijn, een keer gaan opzoeken.’ Christiane gaat, en houdt een dagboek bij, dat de basis vormt voor Een vrouw in de poolnacht. Tachtig jaar na verschijnen is het nu in het Nederlands vertaald. Iris Hannema kreeg het er al lezend koud van.
|