Direct naar artikelinhoud
zin van het levenFunda Müjde

‘Dankbaar zijn is mijn pil tegen depressie’

FundaMüjde©JitskeScholsBeeld © Jitske Schols

‘Afwachten is een gevaarlijke vorm van slachtofferschap’, vindt actrice Funda Müjde. Maar hoe ga je om met het leven als je door een wegpiraat in een rolstoel belandt, wil Fokke Obbema van haar weten.

Elf jaar geleden werd actrice en cabaretière Funda Müjde (57) invalide toen de taxi die haar door Istanbul reed, werd geramd door een jonge wegpiraat. Ze hield er een dwarslaesie aan over, wat haar tot een bestaan in een rolstoel veroordeelde. Maar ze weigert zichzelf als slachtoffer te zien: ‘Je moet je niet afvragen waarom iets je overkomt, maar hoe je ermee kunt omgaan.’

Haar lot valt haar niet altijd mee. In 2013, zes jaar na het ongeluk, had ze een ‘zware periode’ en ook het afgelopen jaar werd gekenmerkt door ‘een terugval’. Die inzinkingen pleegt ze met daadkracht te beantwoorden. Na de crisis van 2013 volgde een fietstocht met een handbike van Nederland naar Turkije in 2014, ter viering van het vijftig jaar oude wervingsverdrag dat Turkse arbeidsmigranten naar Nederland deed komen. Van haar tocht deed ze verslag in Niemand vraagt meer waar ik vandaan kom (sinds ik in een rolstoel zit).

Na haar terugval van dit jaar ging ze voor het eerst alleen op reis, naar Aruba. Inmiddels rolt ze het toneel op voor haar nieuwe voorstelling Funda stelt zich aan. De boodschap: angst en onvrijheid zitten meer in onszelf dan in de buiten­wereld. En tegenslagen maken je niet ­alleen sterker, maar helpen ook jezelf te ontplooien. Müjde, moeder van vier volwassen kinderen, woont met haar ­Nederlandse man in een oud klooster in de Zaanstreek. In die regio bracht ze ook haar jeugd door, in een gematigd gelovig gezin met zes kinderen, nadat ze de eerste zeven jaar van haar leven in Turkije had gewoond.

Wat is de zin van ons leven?

‘Als kind zocht ik het in heroïsche daden: de wereld redden en hopen dat mensen over honderd jaar zouden zeggen: ‘Er heeft ooit een Funda geleefd.’ Mijn rol was dan altijd dienstbaar, ik bood hulp. Ik was van het magisch denken en dacht dat God een plan met me had. Ons gezin was alevitisch, een gematigde stroming van de islam. Voor mijn moeder was het geloof belangrijk, maar mijn vader permitteerde zich grapjes over God. Hij vond het vooral belangrijk dat wij ons ontwikkelden, ook zijn dochters. Als kind dacht ik dat het mijn taak was ­Nederland en Turkije met elkaar te verbinden. Later, als actrice, wilde ik een Oscar winnen en de Oprah Winfrey voor het Midden-Oosten worden. Dat soort fantasieën koesterde ik.

‘Tegenwoordig zie ik de zin van het ­leven minder duidelijk, ik weet het niet meer zo goed als destijds. Ik ben niet ­cynisch geworden, want daar ben ik te optimistisch voor. Ik zoek het in kleinere dingen. Ik ervaar de zin van mijn leven wanneer ik iemand help. Ik ben niet meer zo’n wereldbestormer. Sartre heeft geschreven: ‘De zin van het leven verzin je niet, die ontdek je.’ Dat spreekt mij aan. Ervaringen opdoen, ontdekken en delen, daar gaat het om.’

Welke ervaringen hebben u gemarkeerd?

‘Vanaf mijn 17de heb ik zes jaar lang als kraamhulp gewerkt. Die geboorten van kinderen waren telkens onbeschrijfelijke ervaringen. Ik heb zelf ook twee kinderen in mijn lichaam gedragen. Dat zijn momenten dat je overtuigd raakt van een God, een Creator of hoe je het verder wilt noemen. Het is te ingenieus, te knap. Het zijn goddelijke ervaringen wanneer je ziet hoe het leven wordt doorgegeven. Ik zie daar vooral onze verbondenheid met de natuur in. Die speelt een steeds grotere rol in mijn leven. In de natuur zijn is een ervaring van geluk, maar ook vaak van nietigheid. Op mijn handbiketocht naar Turkije was ik veel alleen in de bergen. Daar begreep ik wat Spinoza bedoelde met ‘de natuur is God’. Zo’n gelukservaring kan me overigens ook verdrietig maken, wanneer ik ­bedenk: ‘Dit is het, meer is er niet’.’

U deed niets aan uw geloof, schrijft u in uw boek. Maar enkele weken na uw ongeluk had u een intense behoefte een hogere macht te danken, toen u voor het eerst alleen kon douchen.

‘Na mijn ongeluk was ik in eerste instantie helemaal niet blij dat ik nog leefde. Wel voor mijn moeder die geen kind hoefde te begraven en ook voor mijn kinderen, maar niet voor mezelf. Ik dacht vaak: ik ben even gespaard, zodat mensen eraan kunnen wennen dat ik straks doodga. Die gedachte beangstigde me niet, ik hechtte niet zo aan mijn leven.

‘De dankbaarheid kwam later, onder die douche. Ik kon alleen maar zeggen: ‘Dank u dat ik kan zitten, dank u dat ik warm water heb.’ Dat gevoel heb ik tot op de dag van vandaag vastgehouden. Dankbaarheid is mijn antidepressivum, het geeft me een intens blij gevoel. Ik had onder die douche een diepe behoefte aan overgave. Daardoor kon ik weer hoop voelen. ‘Have faith’, dat waren de woorden die telkens bij me opkwamen. ‘Verzet je niet tegen je lot, laat het over – het komt goed.’ Dat hield ik me voor, wanneer ik de beangstigende gedachte had dat ik nóóit meer zou kunnen lopen. Maar het was niet zo dat ik zei: ‘God, help me’, omdat ik in nood was. Zo heb ik het niet ervaren. Ik denk dat dat ‘have faith’, noem het kracht of optimisme, al in me zat.’

Leestip

‘Van alle breinboeken die ik heb gelezen, heeft Jill Bolte Taylors Onverwacht inzicht mij het meest beïnvloed. Een emotionele ­reactie is een chemisch proces dat maar 90 seconden duurt, leert deze neuroloog. Maar alles bepalend voor hoe we in het leven staan, is hoe we vervolgens met de herinnering aan die emotie omgaan.’

Maar tijdens uw revalidatie ergerde u zich aan mensen die zeiden: ‘Houd hoop.’ Waarom?

‘‘Je moet hopen’, ‘hoop doet leven’, ‘ik hoop dat je gaat lopen, maar jij moet erin geloven’. Mensen relateren dat vaak aan God. In het Turks is dat zoiets als: ‘Als je het aan God laat, is er altijd hoop.’ Dat geloven in God en het lot vind ik heel gevaarlijk aan het geloof, vooral in islamitische landen. ‘Hoop doet leven’, zeggen ze, maar dat is dan een vrijbrief om geen reet te doen. Afwachten is een gevaarlijke vorm van slachtofferschap. Het leidt tot fatalisme: God heeft ons gestraft of beloond en wij kunnen er verder niks aan doen. Dat zie ik bij veel moslims. Dat lamgeslagene bij Turkse vrouwen van in de 40 en 50, uitgeblust, met zo’n houding van: nu is het te laat, ik ben oma.

‘‘Have faith’ was voor mij deels accepteren en dat gaf rust. Maar het was ook: ‘Nu aan de slag.’ Voor sommige dokters was ik te fanatiek. Ze vonden mijn doelen veel te hoog gegrepen. Dan zeiden ze: ‘Wordt het niet tijd dat je aan je acceptatie gaat werken? Je bent zo met dat lopen bezig.’ Nou, ik kan het nog niet, maar ik ben wel veel verder gekomen dan ze voor mogelijk hielden. Natuurlijk, je mag mensen geen valse hoop geven, maar hun hoop van ze afnemen, vind ik erger. Ik heb mensen in enkele maanden daardoor zien verschrompelen, uitdoven. Je kunt hopen tot je een ons weegt, of in mijn rolstoel tot ik 130 kilo weeg, want die kant gaat het op als ik niet oppas, maar dan gebeurt er niks.

‘Ik houd niet van slachtoffergedrag. Dus concentreer je niet op: waarom ben ik invalide geraakt? Die vraag suggereert dat er iemand is geweest die je heeft willen straffen of belonen. Dat biedt geen enkele geruststelling. Nee, de vraag is: hoe ga je ermee om? Dat vind ik veel troostender. In mijn ervaring wordt ons leven maar voor 10 procent bepaald door wat ons overkomt en 90 procent door hoe we over tegenslagen denken, voelen en ermee omgaan.’

Hoe kwam het dat u het dit jaar zwaarder had met uw invaliditeit dan in andere jaren?

‘Ik voelde veel verdriet over de beknotting van mijn vrijheid. De hele praktische gevolgen van immobiliteit. Zelf naar de wc, zelf je krantje halen, zelf je bed in en uit, weet je wel hoe lekker dat is? Daar kon ik soms zo naar verlangen. De Aruba-reis was mijn antwoord – vier weken lang, alleen. Daarna voelde ik voor het eerst weer dat ik echt hecht aan het leven. Ik wil nu ook best wel weer oud worden. Ik moet ervoor waken dat ik me dan meteen zorgen ga maken: hoe moet dat, oud zijn in een rolstoel? Ik zie in dit dorp tachtigers in hun tuintje en vraag me af: wat kan ik straks nog? Dan corrigeer ik me: ‘Nee, ik moet terug naar mijn eerste gevoel. Niet die zorg over mijn toekomst, maar terug naar mijn ­gehecht zijn aan het leven.’’

Hoe is de gehechtheid aan het ­leven teruggekomen?

‘Ons lichaam takelt wel af, maar als je doorgaat met je ontwikkelen dan valt er nog zo veel te ontdekken. Grote vragen zoals die naar de zin van ons leven, hebben niet zo veel zin. We proberen die intellectueel te beantwoorden, maar met je verstand kom je er niet. Ik hecht meer aan een innerlijk weten dat ingeeft wat te doen. Pas nu, boven de 50, begin ik het leven een beetje te begrijpen.

‘Vroeger verheerlijkte ik de groepscultuur boven de individualistische cultuur. Die Turkse gemeenschapszin is op zich zeer waardevol, het begaan zijn met buren en familie. Maar vrouwen die niet zichzelf mogen zijn, dat vind ik verschrikkelijk. Hoe kun je je in een groepscultuur ontplooien als je met de pap­lepel ingegoten krijgt: ‘Rekening houden met, opofferen.’ Vrouwen zijn al ­opofferingsbereid en dan komt die opvoeding er nog eens bovenop.

‘Wat ik prachtig vind aan de Nederlandse cultuur is de gezonde kant van egoïsme en individualisering. Dat je kunt zeggen: ik wil acteren en dat dan echt kunnen doen. Dat wordt ongezond als je op anderen gaat staan om verder te komen. Je moet niet over lijken gaan, maar anderen pijn doen hoort er wel bij, bijvoorbeeld wanneer je gaat scheiden. Ik waardeer steeds meer de vrijheid die het individuele met zich meebrengt. Mijn grootste droom is dat ik de fietsreis naar Turkije nog een keer alleen zal maken, waarbij ik onderweg bij mensen logeer. Ik wil bewijzen dat wij als mensen aardiger voor elkaar zijn dan wij vaak denken.’

Hoe staat u tegenwoordig tegenover de dood?

‘Ik ben er nooit bang voor geweest. Of er nu wel of niet iets is na de dood maakt niet uit. Misschien heb ik dat te danken aan mijn eerste jaren in ­Turkije. Daar heb ik gewoond in een grote stad, waar de dood, gehandicapten, pijn, ziekte allemaal onder handbereik waren. Je hielp oudjes die door onze gemeenschap werden verzorgd tot ze doodgingen. Dan ging je keihard huilen en vervolgens meehelpen met de soep maken. En je maakte de dood van dieren mee, ons eigen schaap – hard huilen en protesteren, maar daarna toch ook smikkelen. Ik denk dat de dood er onderdeel van het leven was, terwijl dat hier niet meer zo is.’

Zin van het leven

Na een hartstilstand, die hem tussen dood en leven deed zweven, gaat redacteur Fokke Obbema op zoek naar antwoorden op die aloude vraag: waartoe zijn wij op aarde? In een serie interviews gaat hij daarover het gesprek aan met mensen met zeer diverse beroepen en achtergronden.  Op deze pagina vindt u alle interviews. Benieuwd naar Obbema's persoonlijke verhaal? Dat leest u hier.