Zolang landen hun eigen honger stillen ten koste van Afrika, verandert er niks

Door:  Carlijne Vos  

Foto's: Sven Torfinn  

Lessen uit het Volkskrant-project De Voedselzaak: het wemelt van de goede ideeën om Afrika te helpen ontwikkelen, zodat het zichzelf kan voeden wanneer in 2050 de bevolking is verdubbeld tot ruim 2 miljard mensen. Maar zolang andere landen hun honger stillen op het continent, is het dweilen met de kraan open.

In Afrika gelooft niemand dat de Libische leider Kadhafi tijdens de Arabische Lente ten val werd gebracht om de bevolking van een dictator te bevrijden. Nee, zo weten de Afrikanen, dit gebeurde om westerse belangen veilig te stellen. Net als vroeger in de koloniale tijd. Kadhafi was immers een lastpak die Afrika voor de Afrikanen wilde behouden en niets moest hebben van westerse inmenging. Hij had bovendien zelf grootse plannen voor de economische ontwikkeling van de Sahel, getuige de miljardeninvesteringen in zijn buurlanden. Plannen dus die botsten met die van westerse landen, die onder het mom van terreurbestrijding aanwezig zijn in de woestijn om er de schatten aan uranium, goud en andere zeldzame grondstoffen te kunnen weghalen.

Zie hier een van de vele theorieën over buitenlandse inmenging die de ronde doen in Afrika. Of deze analyse klopt of niet doet hier niet ter zake, maar dit Afrikaanse narratief illustreert de ergernis onder de bevolking over de onophoudelijke bemoeienis met het continent. Alsof de koloniale overheersing nooit ten einde is gekomen. ‘De Fransen hebben nog steeds alles in handen’, zo klinkt het vaak mopperig in Franstalig Noordwest-Afrika waar basisvoorzieningen als water, energie of benzine nog vooral van Franse bedrijven komen en waar sinds kort ook overal de bekende Franse supermarktketens oprukken.

De opmars van supermarkten in Afrika wijst op vooruitgang; een groeiende middenklasse, meer welvaart en betere infrastructuur, maar ze verdringt ook de kleine winkeliers en marktvrouwen met hun groenten, fruit en vis. Kortom: deze buitenlandse supermarktketens verstoren de informele economie waar het continent grotendeels op drijft, terwijl de winsten wederom in Parijs of Londen worden uitgekeerd – net als in de koloniale tijd.

In de mondiale jacht op vruchtbaar land, grondstoffen en marktaandeel in Afrika komen Afrikanen er ook in deze eeuw doorgaans bekaaid af. Ondanks decennia van ontwikkelingshulp heerst in grote delen van het continent nog steeds armoede en honger; in het mondiale krachtenspel wegen de economische belangen van anderen blijkbaar zwaarder dan de noden van de Afrikanen. Dat roept de vraag op of Afrika zich eigenlijk wel kán ontwikkelen, zolang de hongerige ogen van de rest van de wereld op het continent zijn gevestigd.

In 2012 sloot de Europese Unie een visserijakkoord met Mauritanië, waarop Europese reders vertrokken. Chinezen en Turken sprongen in dat gat.

Nu de wereld in 2050 voor de opgave staat 10 miljard mensen te voeden, staat Afrika opnieuw in de schijnwerpers. Niet alleen omdat Afrika er met een verwachte verdubbeling van de bevolking tot ruim 2 miljard de grootste kluif aan zal hebben om al die monden te voeden (en daarmee overigens een zeer interessante afzetmarkt vormt), maar ook omdat hier nog het grootste landbouwpotentieel ter wereld ligt. Behalve Europa azen landen als China, India en Saoedi-Arabië op de miljoenen hectares onbenutte Afrikaanse landbouwgrond om hun eigen burgers te voeden. En dat niet alleen; ook om hun dieren te voeden of hun auto’s te laten rijden op biobrandstof.

Voedselzekerheid

Met het project de Voedselzaak is de Volkskrant het afgelopen jaar in het probleem gedoken van voedselzekerheid. In reportages in Afrika, interviews met deskundigen en via vele opiniebijdragen hebben we laten zien dat de oplossingsrichtingen eindeloos zijn. Ze variëren van meer industriële landbouw, buitenlandse investeringen en (Nederlandse) landbouwtechnologie tot juist minder van alles: minder commerciële landbouw, minder consumeren en meer ecologische, klimaatvriendelijke en kleinschalige oplossingen.

In die vele verhalen met voorbeelden van goede én slechte praktijken, uitdagingen en struikelblokken, stuitten we steeds weer op dat mondiale krachtenspel. Een vaak ongrijpbaar geheel van economische en politieke tegenkrachten die de ontwikkelingen op lokaal niveau in meer of mindere mate verstoren. Zo zagen we in Soedan dat Amerikaanse sancties wegens de veronderstelde Soedanese steun aan terreurgroepen al twintig jaar de economische potentie van de veesector in dat land ondermijnen. In Senegal en Sierra Leone botsen de nobele plannen van de regering om weer zelf rijst te verbouwen met het monopolie dat Libanese handelaren er al decennia hebben op de import van rijst uit Azië. Die zullen er dus alles aan doen om de landbouwproductie te saboteren.

Op een marktdag in oktober, op de top van het seizoen, gaan op veemarkt Ondurman in Khartoum (Soedan) zo’n 15 duizend koeien van de hand.

In Rwanda zagen we hoe koffieboeren nog steeds amper kunnen rondkomen van wat wij in het Westen bereid zijn te betalen voor onze koffie. De winsten blijven hangen in de lange distributieketen van boer tot supermarkt. Van de 200 miljard euro die omgaat in de wereldwijde koffiehandel blijft slechts 10 procent in het land van herkomst. Of er nu een keurmerk van eerlijke handel op zit of een duur kwaliteitslabel van Pure Africa, de Afrikaanse boer blijft straatarm. Dat geldt voor koffie, katoen, cacao, palmolie, suiker en alle andere handelsgewassen die in het Westen worden verwerkt tot waardevolle producten als textiel, chocola, espresso, biobrandstof of de eindeloze rijen koekjes of shampoo in de supermarkt.

Afrika zou zelf een verwerkende industrie moeten opzetten om beter te kunnen verdienen aan zijn grondstoffen, zo weten de leiders van die landen ook. Maar de kans dat er ineens op grote schaal suikermolens, raffinaderijen of cacaohavens op Afrikaans grondgebied openen is klein. In Senegal zagen we al dat de rijstproductie moeilijk op gang komt, omdat er handelaren zijn die willen blijven verdienen aan de rijstimport. Hoe waarschijnlijk is het dat multinationals als Unilever, Nestlé of Cargill hun posities zullen afstaan?

Wie echt wil bijdragen aan de armoedebestrijding in Afrika moet kritisch kijken naar zijn eigen winkelmandje in de supermarkt. Waarom moet ons voedsel zo goedkoop zijn en van zo ver komen? Gemiddeld besteden we 13 procent van ons inkomen aan voedsel, in de jaren vijftig was dat nog 30 procent. Het hele jaar door willen we seizoens- en plaatsgebonden groenten en fruit eten als aardbeien, mango’s of sperzieboontjes. Zo goedkoop mogelijk én met maximale winst voor de voedsel- en winkelbedrijven en hun aandeelhouders. In die race naar de bodem zullen boeren altijd het onderspit delven. Goedbedoelde projecten van ontwikkelingsorganisaties om hun leefomstandigheden te verbeteren, zetten dan ook geen zoden meer aan de dijk.

Wat moet er dan wel gebeuren?

Het is evident dat de landbouwproductie in Afrika omhoog moet. Het continent importeert jaarlijks voor 35 miljard euro aan voedsel terwijl het voldoende vruchtbaar land en zon heeft om zichzelf te voeden. De verwaarloosde landbouwsector is een erfenis van het koloniale verleden, toen koloniale machtshebbers oude zelfvoorzienende landbouwsystemen vernietigden ten gunste van de productie van commerciële gewassen zoals thee, rubber en tabak voor de Europeanen. Na de onafhankelijkheid bleven verzwakte staten achter die in de economisch liberale jaren tachtig ook nog eens behangen werden met schulden. Hierop volgden drastische bezuinigingen op de publieke sector en bleven de noodzakelijke investeringen in landbouw, onderwijs en infrastructuur decennialang achterwege.

Inmiddels beseffen Afrikaanse landen ook dat de landbouwinvesteringen omhoog moeten. In de Afrikaanse Unie heeft men afgesproken landbouwuitgaven fors te verhogen, de deur is opengezet voor buitenlandse investeerders. In Rwanda en Ethiopië heeft dat al een succesvol investeringsklimaat opgeleverd, maar elders deinzen private bedrijven nog vaak terug voor politieke instabiliteit, corruptie, bureaucratie of een gebrek aan geschoold personeel. China trekt zich van al deze beperking niets aan en kondigde onlangs nog aan tientallen miljarden extra uit te trekken voor met name de – broodnodige – investeringen in infrastructuur op het continent. Die investeringen garanderen hen toegang tot strategische havens of grondstoffen. Geschoolde werkkrachten nemen de Chinezen zelf mee.

Hoewel Afrika zeker gebaat is bij door buitenlandse ondernemingen meegebrachte expertise en kapitaal, is er een keerzijde: investeren in Afrika gebeurt niet uit liefdadigheid maar uit eigenbelang. Bedrijven zoeken naar de plekken met de goedkoopste arbeid, de meeste grond, de laagste belastingtarieven en de minste politieke weerstand. Dat brengt onvermijdelijk uitwassen als uitbuiting, landroof en corruptie met zich mee.In Sierra Leone zagen we hoe boeren van hun land werden verdreven door het Zweedse energiebedrijf Addax, dat op hun akkers suikerriet wilde verbouwen voor Europese biobrandstof. Zoals vaker bij dergelijke grootschalige grondacquisities blijven de beloofde banen uit. De lokale politici en dorpshoofden daarentegen worden ‘beloond’ voor hun medewerking aan het bedrijf. Zij rijden ineens rond in dure auto’s of wonen in stenen huizen met een schotelantenne op het dak.

Boeren in Sierra Leone werden van hun land verdreven door het Zweedse energiebedrijf Addax, dat op hun akkers suikerriet wilde verbouwen voor Europese biobrandstof. Grote sproei-installaties werden daarvoor aangelegd.

Uitverkoop

Ook op landelijk niveau zien we hoe de buitenlandse honger naar grondstoffen en grond leidt tot uitverkoop van die rijkdommen, corruptie en zelfs gewapend conflict. In Liberia is tot woede van de bevolking bijna de helft van het vruchtbare land geleased aan buitenlandse bedrijven om er onder meer palmolie te winnen. In de Democratische Republiek Congo (DRC) zien we hoe vooral de familie van president Kabila profiteert van de lucratieve mijnbouw. In Niger wordt gezegd dat Saoedi-Arabië de terreurorganisatie Boko Haram financiert om toegang tot de vruchtbare grond rond het meer van Tsjaad te krijgen. En dat is maar een van de vele ‘narratieven’ over buitenlandse manipulaties die het continent ontwrichten.

Over Afrika wordt vaak gezegd dat overheden zwak en corrupt zijn, maar laten we niet vergeten hoe buitenlandse partijen daar medeplichtig aan zijn. Linksom of rechtsom betalen landen voor de toegang tot de Afrikaanse rijkdommen. Soms belanden die bedragen rechtstreeks in de zakken van politici, soms heet het ontwikkelingshulp en in andere gevallen levert het een nieuwe (Chinese) spoorlijn of een mooi nieuw museum op, zoals Zuid-Korea onlangs cadeau deed aan DRC. In Mauritanië betaalt de Europese Unie voor het recht om te vissen maar knijpt een oogje dicht voor overbevissing, omdat het Mauritanië vooral nodig heeft om migranten naar Europa tegen te houden. Paradoxaal genoeg leidt die overbevissing juist weer tot migratie uit buurland Senegal.

Kortom, er zijn maar weinig voorbeelden van buitenlandse investeringen die direct bijdragen aan de voedselzekerheid van Afrika. Integendeel, over het algemeen verliezen boeren landbouwgrond of verwaarlozen hun eigen akkers om als arbeider aan de slag te gaan bij bedrijven die sperziebonen of rozen kweken voor de Europese markt – net als in de koloniale tijd. Het inkomen is vrijwel altijd te laag om de lokale consumptie aan te jagen, dus het economisch vliegwieleffect, waar iedereen al jaren op hoopt, blijft uit.

Toegang tot financiering is de sleutel tot ontwikkeling in Afrika

Zelden wordt Afrikanen zelf gevraagd waar behoefte aan is. ‘Er is nog steeds te veel paternalisme van buitenlandse bedrijven die op koloniale voet doorgaan en grondstoffen weghalen’, zegt Akinwumi Adesina, president van de Afrikaanse Ontwikkelingsbank tegen de Volkskrant. Westerse bedrijven zouden moeten leren van de Afrikaanse gemeenschapsfilosofie ubuntu: ‘Je kunt niet een eiland van succes zijn te midden van een oceaan van armoede.’ Buitenlandse investeringen zouden ‘inclusief’ moeten zijn, zodat de bevolking meer deelt in welvaartsgroei.

Met de focus op handel schiet Nederland met zijn ontwikkelingsbeleid daarom ook zijn doel voorbij. In praktijk profiteren vooral grote Nederlandse bedrijven en financiële tussenpersonen van subsidies, de gemiddelde Afrikaan met een goed ondernemersplan staat voor een dichte deur. Toegang tot financiering is de sleutel tot ontwikkeling in Afrika, maar een berg aan bureaucratische drempels vormt een grote belemmering. Veel fondsen verdwijnen bovendien in projecten om Afrikanen te hélpen ondernemen of boeren. Het is de vraag of deze vaak te kleinschalige projecten effectief zijn, zeker als de hulpverleners met hun gratis zaden en landbouwmachines weer vertrekken als het geld op is.

Afrikanen kunnen zelf wel bedenken dat ze met hulp van een tractor, motorfiets of naaimachine hun inkomen kunnen verbeteren, daar hebben ze geen cursus of seminar voor nodig. Afrika zou zich waarschijnlijk een stuk beter kunnen ontwikkelen als andere landen zouden ophouden zich met het continent te bemoeien. Goede kans dat Afrika dan in 2050 ook in staat is zijn eigen bevolking te voeden.

In de nieuwste aflevering van onze podcast het Volkskrantgeluid praat Carlijne Vos over dit artikel met presentator Laura van der Haar en redacteur Pieter Hotse Smit. Beluister de aflevering via iTunes, Spotify of Soundcloud.

Eten we in 2050 kweekvlees of krekels? Wat zijn de spannende initiatieven? En hoe draag je zelf bij aan een betere wereld? Het zijn onderwerpen die aan bod komen in het gratis te downloaden e-book Hoe voeden we 10 miljard monden in 2050. Download het hier.

Ter afsluiting van de Voedselzaak hebben we de beste artikelen gebundeld in een e-book. Download het hier voor e-readers, tablets, pc's en telefoons.