Direct naar artikelinhoud
Column

Op enig moreel besef is Airbnb bij mijn weten tot op heden nimmer betrapt

Vorig jaar schreef ik al in dit hoekje dat ik – hoewel omringd door een legertje enthousiaste gebruikers – geen fan ben van Airbnb.

Natuurlijk, ik snap best dat dit ­internetplatform voor tijdelijke ­woningverhuur een fijne bijverdienste kan betekenen voor armlastige zzp’ers en een uitkomst voor reislustigen die zich geen hotel kunnen (of willen) veroorloven. Maar volgens mij wegen onderhand de voordelen niet langer op tegen de nadelen. ­Zoals vooral Airbnb-loze hoofdstedelingen zullen beamen.

In 2017 behaalde Amsterdam een nieuw record met 2,1 miljoen overnachtingen via het platform, ruim een kwart meer dan het jaar ervoor. Dat zulks niet zonder gevolgen blijft voor de huizenmarkt en het leefklimaat kan een kabouter bedenken. Woningen zijn per slot bedoeld om in te wonen. Niet om aan toeristen te verhuren.

Gelukkig begint dit besef ook tot gemeentebesturen door te dringen. De verantwoordelijke wethouders van de grote steden moeten zich inmiddels een slag in de rondte hebben vergaderd over de kwestie hoe ze Airbnb aan banden kunnen leggen.

Maar wat zij ook aan restricties verzinnen, het verhuurplatform zelf blijkt niet erg geneigd om aan de bezwaren tegemoet te komen. Bij voorkeur schermt het met privacyregels waarvoor het zegt diep respect te hebben. Of met wetgeving waaraan het zich netjes zegt te houden.

En als Airbnb al instemt met beperkende maatregelen, dan blijken die verbluffend gemakkelijk te omzeilen – zie de reportage die de Amsterdamse zender AT5 in september uitzond (terug te vinden via de betreffende site). Volgens ander onderzoek was vorig jaar ruim 38 procent van de Amsterdamse Airbnb-accommodaties in handen van ‘hosts’ die meerdere adressen exploiteren, ‘een indicatie dat een deel van het aanbod wordt verhuurd door professionele partijen’.

Alle goedbedoelde pogingen ten spijt, kortom, Airbnb blijft onverstoorbaar zijn gang gaan. Op enig moreel besef is het bedrijf bij mijn weten tot op heden nimmer betrapt.

Des te opmerkelijker was het bericht dat deze week naar buiten kwam. Maandag kondigde het internationale hoofdkantoor aan dat het niet langer zal adverteren met adressen in de Joodse nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever. ‘Ons team’, schreef het in een persverklaring, ‘heeft geworsteld met dit thema en vond het moeilijk om tot de juiste benadering te komen.’ Maar nu wil het ‘zijn verantwoordelijkheid nemen’. Huizen verhuren in deze ‘bezette gebieden’ vindt het onaanvaardbaar. Vandaar de schrapping.

Voor alle duidelijkheid: ik ben géén aanhanger van Israëls nederzettingenpolitiek. Evenzogoed komt de plotselinge gewetensnood van Airbnb me nogal koddig voor. Hetzelfde platform ziet er immers, om maar wat te noemen, geen been in om met accommodaties te adverteren uit Tibet of Noord-Cyprus. En ook in het door Turkije bezette deel van Syrië biedt het (enkele) geinige adresjes aan. Waarom dan wel ineens zo ferm als het gaat om ­woningen op de Westelijke Jordaanoever? Vanwaar deze kieskeurigheid?

Het antwoord laat zich niet heel moeilijk raden. Het besluit van Airbnb was een direct gevolg van de BDS-beweging (de letters staan voor Boycot, Desinvesteringen en Sancties). Zij oefende, samen met mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch, druk uit op het bedrijf.

Uiteraard konden BDS-ijveraars, ook in Nederland, deze week hun vreugde niet op. Dit was ‘het toepassen van internationaal recht’, meldden ze tevreden. En: ‘Airbnb toont in elk geval lef.’ Tegelijkertijd zeiden ze erbij dat het niet meer dan ‘een eerste stap’ kon zijn.

Even voorspelbaar was de woede aan officiële Israëlische zijde. De ­regering-Netanyahu noemde de maatregel ‘racistisch’, sprak van ‘discriminatie’ en dreigde Airbnb’s activiteiten in de rest van Israël aan banden te leggen.

Heel graag, reageerde een inwoner van Tel Aviv, de stad die minstens zo zucht onder een verziekte ­woningmarkt als Amsterdam.

Toegegeven, ik moest even glim­lachen. Maar eigenlijk is het van een grote treurigheid.