Direct naar artikelinhoud
InterviewJosephine Rombouts

Downton Abbey anno 2018: schrijver Josephine Rombouts woonde en werkte op een Schots kasteel

Downton Abbey anno 2018: schrijver Josephine Rombouts woonde en werkte op een Schots kasteel
Beeld Typex

Huis en haard verlaten om te werken op een Schots kasteel: begin er maar aan. Josephine Rombouts schreef een boek over haar leven van zilver, zeurkousen en zeden.

Achter mij lag de kleine witte cottage waar we nu woonden. We waren hier toevallig terechtgekomen. Als je heel onhandig bent lukt dat, als Hollands gezin stranden aan de westkust van Schotland.

(Cliffrock Castle, pag. 15)

Als je Josephine Rombouts (47) vraagt naar dat ‘toevallig terechtkomen’ en ‘heel onhandig’ zijn, zegt ze zonder al te openhartig te zijn: ‘Nou ja, zoals dat gaat, zoals je al die gezinnen ziet in Ik vertrek die weg willen uit Nederland. We zochten rust en ruimte. Ik wilde mijn kinderen laten zien dat kippetjes niet altijd al gebraden in de supermarkt hebben gelegen en dat melk niet in een pak in de fabriek ontstaat.’ Dan waren er ook nog ‘persoonlijke omstandigheden’, maar ach, zegt ze, dat is allemaal niet zo interessant – interessanter is dat ze als dienstbode op een kasteel is terechtgekomen, waar ze vijf jaar lang het zilver heeft gepoetst en de hapjes heeft rondgebracht. En waar ze (vooral) heeft ervaren hoe de feodale verhoudingen uit Downton Abbey nog altijd voortbestaan in het Schotland van nu, met upstairs een rijke familie in hun goudgerande bubbel en downstairs het personeel dat doet wat het gezegd wordt en never the twain shall meet.

Josephine RomboutsBeeld Katja Poelwijk

Hoewel, soms ontmoetten heer en huishoudster elkaar wel degelijk. In de hal bijvoorbeeld. Op een van haar eerste dagen houdt Josephine Rombouts de ladder vast waarop poetshulp Maria staat, die een lamp schoonmaakt aan het plafond. De kasteelheer loopt voorbij en Rombouts, kunsthistoricus en taaldocent in Nederland, vraagt zich koortsachtig af wat ze tegen hem zal zeggen. Ze broedt half-serieus op een zin als: ‘Well, sir, would you say this pendular light is an example of Late Regency or early French Empire?’ Ze zegt maar even niks. Dat redt haar van ‘een diepe val in het sociale ravijn waar ik zorgeloos langs wandelde’, schrijft ze in Cliffrock Castle, haar boek dat onlangs verscheen over haar Schotse jaren.

Downton Abbey anno 2018: schrijver Josephine Rombouts woonde en werkte op een Schots kasteel
Beeld Typex

De kasteelheer en Maria gaven me een demonstratie van kasteelconversatie waar ik lang op kon doorstuderen. Maria’s worsteling met de zwaartekracht vanaf de zijlijn aanziend, zei de kasteelheer, de handen in zijn zakken: ‘Are you sure you are perfectly comfortable there, Maria?’

‘Yes, yes, I am, perfectly, thank you’, hijgde Maria. (…) Wat had ik geleerd? Do not speak unless spoken to. En: wat er ook wordt gezegd, stem ermee in en zeg dankuwel op de koop toe.

Vier jaar later ben ik nog steeds aan het oefenen.

(pag. 33)

Toch kun je je voorstellen dat Rombouts, zoals ze vandaag in een Haags café haar thee drinkt, de mores op het kasteel snel oppikte; ze heeft iets chics, een tikje gereserveerd en allervriendelijkst tegelijk. ‘Een heel gewoon gezin’, zegt Rombouts over haar afkomst. ‘Mijn vader was treinmachinist. Mijn moeder komt uit een arbeidersgezin, maar er werd wel geschilderd en muziek gemaakt, van mijn moeder heb ik geleerd dat je artistiek kunt zijn zonder geld te hebben. En zelfrespect, dat heb ik ook van haar meegekregen. ‘Wees op je vierkante meter een vorst’, zoals uit dat lied Mens durf te leven, daar heb ik op het kasteel veel aan gehad.’

Rombouts zoontjes waren 8 en 10 toen zij en haar man, musicus van beroep, besloten hun huurhuis in Den Haag op te zeggen en met het gezin naar Schotland te verhuizen. Ze kochten zich in bij een woon-werkgemeenschap waar aan biologische landbouw werd gedaan, maar na zes weken overleed de eigenares aan een hartaanval en was dat avontuur ten einde. Teruggaan naar Nederland? Geen optie, zegt Rombouts. Alleen al omdat ze haar zonen mee wil geven dat je niet opgeeft, ook al blijken dingen lastig. 

Toen was daar de vacature van huishoudster op een landgoed en de witte cottage die ze er konden huren; de jongens gingen naar de dorpsschool en man Tjibbe kon als pianodocent in Glasgow aan de slag. Het leek een uitkomst. En dat was het ook, al was het voor Rombouts aanvankelijk ook slikken. Opeens lag ze de badkamervloer te boenen waar een rijke Engelse achteloos haar kleren op liet vallen. Opeens bracht ze zalmcanapés rond op een zilveren dienblad aan de volwassen kinderen des huizes – ‘Hun huid stralend roze, hun haren zacht en glanzend, de manchetknopen te goud, hun schoenen te glimmend’ – die twintig jaar jonger waren dan zij.

Downton Abbey anno 2018: schrijver Josephine Rombouts woonde en werkte op een Schots kasteel
Beeld Typex

Ik bleef het gevoel hebben dat ik naar een toneelstuk zonder publiek keek. Terwijl ik de zilveren dekschalen op de zijtafel zette, nam ik het door kaarsen verlichte gezelschap in me op. Men converseerde murmelend en hield zich netjes rechtop in de nette kleren. Er klonk getinkel van kristal.

(pag. 38)

‘Aan het begin voelde het alsof ik had gefaald’, zegt Rombouts. ‘Ik schaamde me ook wel. Ik had kunstgeschiedenis en Nederlands gestudeerd en nu stond ik de wc schoon te maken van een miljonair. Vergis je niet, op zo’n landgoed is alles van oudsher erop gericht het personeel zich minder te laten voelen, hoe aardig de kasteelvrouw en -heer ook kunnen zijn. Zij gaan door de hoofdingang naar binnen, grote deuren bovenaan een brede trap, voor het personeel is er de achteringang. Zij drinken uit kristallen glazen, voor het personeel zijn er glazen bekers. Ik kende het wel uit kostuumdrama’s, maar ik had me nooit gerealiseerd dat het allemaal nog steeds zo is als honderd jaar geleden. 

‘Ook in de verhoudingen: de hele gemeenschap om zo’n kasteel heen is ervan afhankelijk. Voor werkgelegenheid, voor het pachten van land, voor het huren van een woning; alles is in bezit van de landgoedeigenaren, tot aan de zalm in de rivier. Wij waren ook afhankelijk, mijn baan daar was geen grapje, hè. Onze jongens gingen er naar school, we moesten de huur betalen, er was verder in de omgeving nauwelijks werkgelegenheid.’

Wie haar bemiddelde werkgevers waren? Daarover zegt Rombouts niets, in Cliffrock Castle, een verzonnen naam, is geen enkele aanwijzing te vinden die kan leiden tot de werkelijke naam van het kasteel of zijn bewoners. Dat doe je niet in zulke kringen, al te mededeelzaam zijn. ‘Ik heb erover getwijfeld of ik het wel kon maken dit boek te schrijven, maar niemand is herkenbaar en het is mijn verhaal.’

Wat ze wel prijsgeeft: ‘haar’ familie kwam voornamelijk op het landgoed tijdens de vakanties en het jachtseizoen, de rest van het jaar wonen ze in Londen. (‘Dat weten wij Nederlanders nauwelijks: dat half Schotland in handen is van Engelsen. Nu snap ik pas hoeveel frictie dat geeft’) Negen maanden van het jaar was Rombouts dus praktisch alleen aan het werk in de lange gangen en de hoge zalen: als ze de tekenkamer had schoongemaakt, begon ze aan de bar en daarna weer van voren af aan.

Downton Abbey anno 2018: schrijver Josephine Rombouts woonde en werkte op een Schots kasteel
Beeld Typex

‘Ian’, vroeg ik voorzichtig (aan de rentmeester, red.), ‘toen ik hier kwam werken zei je dat er gewone spullen zijn, waardevolle spullen en spullen waarvan de waarde onschatbaar is in het kasteel.’

‘Dat klopt’, zei Ian.

Juist, hij ging het me niet makkelijker maken.

‘In welke categorie denk je dat dit bellenbord viel?’

‘Yes, well, I think we are talking invaluable here.’

(pag. 46)

Een sleutelscène in het boek is bovenstaande, waarin Rombouts een antiek bellenbord – een soort bedieningspaneel – laat vallen. Na de vijftig scherven als een puzzel in elkaar te hebben gelegd, doet ze aan grondig zelfonderzoek. Waarom heeft ze het laten vallen? ‘Het duurde niet zo lang voor ik mijn onbewuste drijfveer had gevonden: een gevoel van wrok. Het gevoel van de arme tegen de rijke. De arbeiders tegen de landeigenaren. Het huishouden van nu tegenover mijn docent-zijn van daarvoor.’ Meteen daarop besluit ze dat ze het zo niet gaat volhouden op het kasteel. En dat het interessanter is een ander spel te spelen dan goed-slecht, wij-zij, pride and prejudice.

Stel dat het me zou lukken om een open blik te houden? Het makkelijke ‘zij zijn rijk dus zij zijn niet aardig’ uit te schakelen en te zien wat er dan zou gebeuren?

(pag. 48)

‘Vanaf het moment dat ik dat bord had laten vallen, kon ik de humor inzien van mijn nieuwe leven’, zegt ze. ‘Ik dacht: ik zit hier in een geniaal toneelstuk en dan speel ik ook helemaal mee. Ik ging niet meer gewoon beleefd zijn, nee, ik was ongelooflijk beleefd. Ik dekte niet gewoon netjes de tafel, nee, ik pakte er een meetlat bij. Ook als de familie in Londen was, begon ik elke morgen stipt om 9 uur, altijd gekleed in een nette broek en een gestreken bloesje. Geen Crocs. Dit was mijn baan en nu ging ik er ook het beste van maken. Die vorst op de vierkante meter, snap je? 

‘Ik ben me erin gaan verdiepen hoe je kroonluchters en hertengeweien onderhoudt. Ik heb een vriendin met connecties bij het Rijksmuseum geraadpleegd hoe je het best zilver kunt poetsen en ik ben al het zilverwerk onder handen gaan nemen, wekenlang elke dag een paar uur. Je kunt iemand aannemen om je huis schoon te maken, maar niet om ervan te gaan houden. Toch is dat wel gebeurd.’

Ook de familie begon ze te waarderen. ‘Het waren heel beschaafde mensen die hun kleren afdroegen en nooit eten weggooiden. Bij patsers had ik het niet uitgehouden.’ Zij, op hun beurt, gaven haar steeds meer vertrouwen: ze klom op tot hoofd huishouding, organiseerde kerstdiners, begeleidde restauraties, werd op het laatst zelfs de persoonlijke assistent van de kasteelvrouw.

‘Toen ik er net kwam werken, zei Ian, de rentmeester, eens dat er niets was dat hij niet zou doen voor de familie. Mij klonk dat absurd in de oren, maar na vijf jaar was het met mij net zo gesteld. Ik zat om 10 uur ’s avonds op internet naar een jurkje te zoeken dat de kasteelvrouw graag aan een kleinkind cadeau wilde geven. Mijn man was er op een gegeven moment wel een beetje klaar mee.’

Maar Rombouts bleef er lang plezier in houden, ook omdat ze de kans kreeg als een cultureel antropoloog de mores van de bovenklasse van dichtbij te bestuderen. De omgangsvormen – always keep a proper distance, de tradities, de jachtpartijen, de innige band van de Engelse elite met hun gazon. De taal ook vooral, met die heerlijke understatements: als de kasteelvrouw zei dat ze iets ‘a bit cheeky’ vond van iemand, was dat niet gekscherend bedoeld, maar haar sterkste uitdrukking van diep ongenoegen.

You have to keep a proper distance, die regel werd slechts één keer doorbroken, toen één van Rombouts zoontjes ernstig ziek werd. Zonder omhaal van woorden kreeg ze, inmiddels tot hoofd van de huishouding bevorderd, de sleutels van het familieappartement in Edinburgh vlakbij het ziekenhuis, plus de opdracht zo lang vrij te nemen als nodig. ‘Ik mocht letterlijk in hun bed slapen met mijn zieke kind, dat vind ik nogal wat.’

Na twee weken keerde Rombouts weer terug op het kasteel. De operatie was achter de rug, de tumor van haar zoontje was goedaardig gebleken. Die dag omhelsde de kasteelvrouw haar: ‘Oh, I am so glad!’

Die hele ochtend wisselden we warme blikken uit en zeiden we iets als we elkaar tegenkwamen.

De volgende ochtend was ik extra formeel. You have to keep a proper distance, anders is het niet te doen als je zo dicht op elkaar leeft en werkt, ontdekte ik.

(pag. 294)

Rombouts is terug in Nederland met haar gezin. Ze zijn in Zeeland neergestreken, ze werkt weer als freelance taaldocent. De Brexit, het Britse schoolsysteem, de zonen die het Nederlands bijna verleerden, er waren redenen genoeg om terug te komen. Met ‘haar’ familie heeft ze weinig contact. ‘Ze weten niet dat ik dit boek heb geschreven. Ik ga het ook niet vertellen, nee. Ik heb ze wel een kerstkaartje gestuurd.’

Josephine Rombouts: Cliffrock Castle.

Querido; 352 pagina’s; € 20.

Privéland

Nergens in de westerse wereld is zoveel land privébezit als in Schotland. Slechts 10 procent van alle Schotse grond is van de overheid; van de overige 90 procent is meer dan de helft eigendom van 432 landgoedeigenaren, die samen zo’n 1.500 landgoederen bezitten. Op nummer 1 van de lijst van grootgrondbezitters staat Richard Scott, hertog van Buccleuch, met 110 duizend hectaren grond. Op nummer 12 staan de erven van de Nederlandse ondernemer Paul Fentener van Vlissingen met 40 duizend hectaren. In Schotland gaan al decennialang stemmen op dat de grond moet worden herverdeeld, onder meer van politicus Andy Whigtman van de Schotse Groenen, auteur van The poor had no lawyers, who owns Scotland and how they got it.