Direct naar artikelinhoud
Schrijvers over MurakamiPieter Waterdrinker

Ik zie Murakami’s grootheid als vernieuwer van de Japanse letteren

Pieter Waterdrinker.

Zonder magie lukt het niet. En ook niet zonder een fluwelen zak, ergens in je bewustzijn, vol kraaltjes, kiezelsteentjes, ijzervijlsel, houtsplinters – dat wat we maar levenservaring, ‘het gruis’ van het bestaan noemen. Murakami heeft het over een berghok. Een berghok met rommel. Om daar iets van te maken. Literatuur. Maar voordat de magie haar werk doet (kan doen) is er de epifanie nodig. De openbaring. Intuïtief wist ik het altijd al: dat in deze tijd, waarin alleen al in Nederland honderden kerken hun deuren sluiten – klaar voor de sloperskogel, de indoorschaatsbaan of de boekhandel – het schrijven in wezen een diepreligieuze aberratie is.

De openbaring die voorafging aan het oeuvre van Haruki Murakami vond plaats op een zonnige aprilmiddag in het jaar 1976, toen hij tijdens een honkbalwedstrijd ergens in Japan de volgende ingeving kreeg: misschien kan ik wel een roman schrijven. Hij liep tegen de dertig; baatte al drie jaar een barretje uit. Nooit geweten dat de schrijver ooit begonnen is als kroegbaas. Zelf opgegroeid tussen de ketsende biljartballen, de geur van tomatensoep en verschaald lekbier, vind ik dat uiterst sympathiek. Murakami was al vroeg een boekenverslinder. Totdat hij werd bezocht door dat moment van transcendente luciditeit. Het voelde, aldus de schrijver, ‘of er plotseling iets voor mijn ogen verscheen waardoor alles er eensklaps anders uitzag’. In een halfjaar tijd schreef hij zijn debuut Luister naar de wind, won een debutantenprijs en the rest is history.

Misschien dien ik in het vuur te worden gegooid. Ik zie Murakami’s grootheid als vernieuwer van de Japanse letteren. Als magiër. Hij lijkt mij vooral ook een buitengewoon aardig heerschap. Ik heb geprobeerd hem te lezen. Meermaals. Maar geef mij toch maar Flaubert, Tsjechov, de beide Roths, de beide Reves, Elsschot. De onversneden mens. De opmerkingen die hij in zijn boek Romanschrijver van beroep maakt over het vak van romancier zijn intussen heerlijk. Van Isaac Bashevis Singer wist ik reeds dat het allerbelangrijkste bij het literaire schrijven is er simpelweg ‘zin’ in te hebben. Je moet zin hebben een roman te schrijven. Ook Murakami benadrukt dit. Dat personages met je aan de haal kunnen gaan; dat je behept moet zijn met een zekere arrogantie; dat je over een goed geheugen dient te beschikken (‘Verbeelding is herinnering’, aldus James Joyce): voor een romanschrijver is murakami’s essay over deze zaken een feest van herkenning.

Met één ding heeft hij me aan het denken gezet. De 70-jarige Japanner leeft al zijn leven lang uiterst sober. Gaat vroeg naar bed; staat vroeg op. Is een hardloper. Zijn observatie dat slechts fysieke kracht vitale literatuur kan (blijven) voortbrengen klinkt obligaat, maar is intussen natuurlijk wel waar. Hij bepleit matigheid. Geen losbandigheid. Het romantische odium dat de letteren vaak omgeeft is aan hem niet besteedt. Juist alles wat mij daarnaartoe heeft getrokken. Voor mij is het reeds te laat. Mijn zondige leven overdenkend weet ik me in mijn vertwijfeling omringd door mensen als Adri van der Heijden, wijlen Gerard Reve, de Pfeijffer van weleer.

Hoe ging het bij mij? Met die epifanie und so weiter? Ik was 7. We hadden geen auto. We kwamen nooit ergens. Wel werden er in het zaaltje van onze horecabedoening (kamers, kroeg, eetruimte) soms films gedraaid. Nóg hoor ik vanaf een keukentrap de projector ratelen. Zie ik de blauwige lichtkegel vol dansend stof boven de hoofden van de kindertjes. Woody Woodpecker. En toen was daar ineens een bos. Een soort toverbos. Vol dieren. Het was er knus, warm, gezellig. Ik wilde zelf een dier zijn. Een jaar later bezocht ik voor het eerst de Veluwe. Nooit eerder was ik in een levend bos geweest. Met de trein gingen we ernaartoe. Het hele gezin. Sinds kort woonde daar een tante. Op de Veluwe. De jongere zus van mijn moeder. Ze was 24 jaar oud. Pas getrouwd. Gelukkig. Een jaar later zou ze een kind krijgen. Weer een jaar later was ze dood. Kanker.

Ik weet niet of mijn herinnering door dit feit in retrospectief is gekleurd. Maar toen ik daar voor het eerst in een bos stond – nabij ’t Harde – kreeg ik een klap. De klap van de werkelijkheid. Van de kilte van het leven. Het was er donker, nat, koud, ongezellig. De angst voor het bestaan doorkliefde mij als een bijlslag. De romans die ik sindsdien heb geschreven, komen voort uit dat vroege kinderlijke verlangen. Naar de warmte van een tekenfilmbos. De veiligheid. Dat is eigenlijk alles. De bron van mijn literatuur. Door de lectuur van Murakami kwam ik plots tot dit besef. Het verlangen een dier te zijn heb ik overigens niet langer. Sinds ik het beestachtige ken in mezelf.

Nederlandse schrijvers over Murakami’s nieuwe boek
Lees ook wat Anna WoltzNina Polak en Connie Palmen als schrijvers van het boek van Murakami vonden.

Een kijkje in de innerlijke chaos geeft Murakami ons niet (drie sterren)
In Romanschrijver van beroep is Murakami even alledaags als zijn hoofdpersonen. Nuchter er relativerend schrijft hij over zijn werk. Maar waar is de jongen die Kraai wordt genoemd? Lees de recensie van Ype de Boer hier.

De boekenredactie
Op allerlei manieren over boeken schrijven, daar is de boekenredactie van de Volkskrant de hele dag mee bezig. Maar hoe kiezen zij welke boeken uit het enorme aanbod worden behandeld, en hoe bepaal je wat goed en slecht is? Boekenchef Wilma de Rek: ‘Een roman is goed als je erin wilt blijven wonen.’