Direct naar artikelinhoud
InterviewJessica Durlacher

‘In Nederland kunnen alle gesprekken over Joods zijn of Israël grondig ontsporen’

Schrijfster Jessica Durlacher woonde in Los Angeles en Tel Aviv. Ze voelt zich thuis waar ze buitenstaander kan zijn. 

Jessica Durlacher: ‘Als kind voelde ik me overal een buitenstaander.’Beeld Casper Kofi

Jessica Durlacher kan vergelijken. Ze woonde in Los Angeles en Tel Aviv.  ‘Israël werd zo overspoeld met oorlogen, het is bijna zo dat de Tweede Wereldoorlog daar niet meer is dan een van de oorlogen. Het land is een tegenpool van Europa. De hulpeloosheid, de vernedering en de schaamte van wat joden hier is overkomen - mijn vader kende dat zo goed. In Israël proberen ze een andere kant te exploreren: wij zijn hier de baas. Ze willen een soort kracht uitstralen.’

En Nederland?

‘Hier is het iets exotisch, omdat we maar met zo weinig zijn. De meesten zijn vermoord. En toch altijd die irritatie. Inmiddels is antisemitisme behalve onder islamisten weer in zwang bij zowel heel links als heel rechts – vaak, en niet eens altijd, met Israël als excuus. Tijdens etentjes is het rustiger om niet altijd te weten hoe mensen erover denken. De oorlog kan nog net worden besproken, maar dan wordt er wel bij gezegd dat het erg lang geleden is. Alle gesprekken over joods zijn of Israël kunnen grondig ontsporen.’

Hoe groeide je op?

‘Tot mijn 18de wist ik vrijwel niets. Alleen dat de ouders van mijn vader waren omgekomen. Het verhaal was: mijn vader zat in de gevangenis, maar hij had niets gedaan. Als hij boos werd, wisten wij: het kamp. Ik had nachtmerries omdat ik zag hoe hij leed onder iets gruwelijks, het triggerde een angst bij mij. Hij was altijd ziek en we wisten dat het te maken had met de oorlog.

‘De huisarts zei: u heeft geen weerstand en ik denk dat het iets psychisch is. Hij kwam terecht bij dokter Bastiaans, die heeft hem lsd gegeven. Dat gebeurde in die tijd. Mijn vader heeft alles herbeleefd en ging schrijven. Tot die tijd zei hij er niets over - en daarna ging het over niets anders meer. Mijn vader was ook socioloog, hij ging alles onderzoeken.

‘Mijn vader was 17 toen hij uit Auschwitz kwam. Hij woog 32 kilo en had niemand meer. Als ik aan mijn eigen zoon denk, kan ik het me niet voorstellen. Zijn ouders vluchtten in 1937 van Baden-Baden naar Rotterdam. Na het bombardement waren ze hun huis kwijt en gingen ze naar Apeldoorn. In Baden-Baden ben ik één keer geweest, ik vond het fantastisch. Mijn vader wilde zo snel mogelijk weg. Hij zei: het is als een schitterend chocoladepaleis, maar van binnen is het drek. Als kind ben ik in het Schwarzwald op vakantie geweest. Mijn vader was ook een Duitser. Erg tegenstrijdig.’

Nederlands

‘In het buitenland zeg ik: ik kom uit Amsterdam.’

Joods

‘Dat gevoel is bij mij extreem verbonden aan de oorlog.’

Eten

‘Israëlische gegrilde groentegerechten.’

Blank of wit

‘Ik zeg altijd wit. Ik voel mezelf ook wit. En ik zeg niet zwart, maar donker.’

Vind je dat je er Joods uit ziet?

‘Mij wordt verteld van niet, omdat ik blond ben. Als dat vaak genoeg tegen je wordt gezegd, ga je het geloven. Mijn vader vond dat ik op zijn moeder leek. Die zag er sefardisch uit. Mijn moeder is niet Joods. Ze had willen uitkomen, maar mijn vader vond dat religie hem alleen maar shit had gebracht, hij wilde er niets meer van weten.

‘Als kind voelde ik me overal een buitenstaander. Bij de Joodse gemeente hoorden we niet en ook niet bij de rest, door dat geheim van mijn vader. Tegelijk is het iets Joods, het gevoel dat je de buitenstaander bent. Ik voel me thuis bij mensen die deze paradoxen begrijpen. In Israël ken ik bijna niemand, ik heb er geen familie, maar ik voel me daar thuis. Die felheid op straat, dat vind ik leuk. Zo gedraag ik me zelf ook als ik in de auto achter het stuur zit.

‘Toen de kinderen klein waren, heb ik overwogen om uit te komen, zodat zij officieel Joods zouden zijn. Met rabbijnen heb ik er over gepraat. Ik zou jarenlang hard moeten werken en allemaal boeken moeten lezen die de Joden om mij heen niet eens kennen. Mijn vader is drie jaar gemarteld voor iets waar ik niet bij mag horen. Dat is een onrecht. Tegen wil en dank ben je Joods, maar dan mag je toch niet meespelen.’

‘Leon was direct vertrouwd. Na vijf minuten was het al alsof ik hem heel lang kende.’Beeld Casper Kofi

Moest je een man hebben die joods is?

‘Het moest niet, maar het came in handy. Leon was direct vertrouwd. Na vijf minuten was het al alsof ik hem heel lang kende. Ik zou het moeilijk vinden met iemand te zijn die dat peilloze verdriet niet herkent.’

Je man, Leon de Winter, schrijft naast boeken wekelijks een column in De Telegraaf. Lees jij die altijd?

‘Niet iedere week. We zijn het vaak niet eens. Hij is voortdurend bezig mij de wereld uit te leggen. Dat zijn hoogoplopende discussies. Ik zeg: hoe kun je zo praten, oké, je hebt wel een punt, maar waarom moet je het zo bruut formuleren?

‘Zijn column gaat niet door mijn handen. Alleen als het om iets maatschappelijk ingewikkelds gaat. Dan lees ik het en roep ik eerst: o nee. Ik vind dat hij te kort door de bocht gaat. Hij zegt: dat moet juist in een column. Misschien is dat ook wel zo. Ik ben meer van: enerzijds, anderzijds. Hij wil de randen goed scherp maken. Leon wordt rechts genoemd, maar hij is meer een beroepseenling. Onafhankelijk, wantrouwig en kritisch.’

Ben jij rechts?

‘Nee. Ik kom uit een PvdA-gezin, mijn ouders waren sociologen. Met die partij kan ik me niet meer verstaan, ze spreken mijn taal niet. Maar bij de VVD, D66 of SP doen ze dat ook niet.’

Jessica Durlacher (Nederland, 1961) debuteerde in 1997 met de roman Het geweten, waarvoor ze de Debutantenprijs en het Gouden Ezelsoor won. Haar tweede roman, De dochter, werd genomineerd voor de NS Publieksprijs. Voor de roman De held won ze de Opzij Literatuurprijs. Met man Leon de Winter schreef Durlacher het theaterstuk Anne over Anne Frank, dat sinds 2014 in vele theaters in Europa is te zien. Ze is bezig met een nieuwe roman. De schrijver G.L. Durlacher is haar vader.