Direct naar artikelinhoud
ReportageDrijvende vuilnisbelt

Hoe het water van deze rivier in Indonesië verdween onder een dikke korst van vuilnis

De Kali Pisang Batu is vastgelopen op de brug bij Desa Pahlawan Setia. Jutters zoeken naar iets bruikbaars op de vuilnisberg waar het afval uit de rivier wordt gestort.Beeld Fery Pradolo

Indonesië is na China de grootste plasticvervuiler van de zee. Foto’s van een halve kilometer plastic koek in een klein riviertje hebben de autoriteiten zowaar aangezet tot actie. Maar na vijf dagen scheppen is er nog geen water te zien. 

Een vette witte gans steekt traag de Kali Pisang Batu over. De zwemvogel zwemt niet, maar neemt waggelend een kleine bamboebrug naar de overkant. Hij moet wel. In de Kali Pisang valt niet meer te zwemmen. Het water van het riviertje is verdwenen onder een dikke korst van vuilnis die zich uitstrekt zover het oog de kali kan volgen. De ­‘bananensteenrivier’ is een drijvende, stinkende, dode vuilnisbelt.

‘Zo is het regenseizoen’, zeggen de mensen, want iedereen weet hoe het werkt. Maandenlang zijn stroomopwaarts vuilniszakken in de droge bedding gesmeten. Het is gaan regenen, de bedding is volgelopen en het stijgende water heeft al die zakken en het andere vuilnis opgetild en meegenomen. Bij de Desa Pahlawan Setia is de drijvende vuilnishoop twee maanden geleden vastgelopen op de brug en op het kleine dammetje daarachter: het laatste dammetje voordat de kali leegloopt in de zee.

Elk jaar verdwijnt meer dan 3 miljoen ton Indonesisch plastic in de oceaan. Daarmee is Indonesië de tweede plasticvervuiler van de zee ter wereld, achter China dat meer dan 8 miljoen ton in zee dumpt. Het gros van al dat plastic wordt in het regenseizoen meegesleept door de gezwollen rivieren en riviertjes.

De Kali Pisang Batu is maar een piepklein riviertje, maar foto’s van de halve kilometer lange plastic koek hebben desondanks iets losgemaakt. De autoriteiten zijn zelfs in actie gekomen, en hebben twee zware grijpers naar de kleine desa gestuurd om het plastic uit de rivier te lepelen. Vijftien vrachtwagens rijden af en aan in een poging de drijvende vuilnisbelt te verplaatsen naar elders. De taak is groter dan het lijkt. Na vijf dagen scheppen is er nog steeds geen water te zien.

‘Wat ze er aan de voorkant uitscheppen, spoelt er aan de achterkant weer aan’, zegt Hendrak, die van ambtswege toezicht houdt op het karwei. ‘Iedereen gooit zijn vuil in de rivier’, zegt hij. ‘Eerst zijn het de fabrieken die hun afval lozen, en dan heb je de stad, en daarna de kampongs en de desa’s. En al die rommel komt uiteindelijk hier aan.’ Met ‘de stad’ bedoelt hij Bekasi, een van de satellietsteden van de hoofdstad Jakarta. Bekasi is ooit begonnen als een verzameling van 95 dorpen en dorpjes, maar uitgegroeid tot een doolhof met 2,5 miljoen inwoners.

De mensen hier verschillen niet van het gros van die elders in Indonesië. Ze zijn arm, en geld en eten zijn daarom veel belangrijker dan abstracte zaken als milieu, plasticsoep en opwarming van de aarde. Het zijn praktische mensen. Als niemand hun huisvuil ophaalt, laden ze het op de bromfiets en gooien het bij de eerste de beste brug over de reling naar beneden. Als de regen komt stroomt het weg en is er weer plaats voor nieuwe zakken.

Hendrak werkt bij de reinigingsdienst en weet dus dat je dat niet zomaar kunt doen. ‘Mijn eigen vuilnis verzamel ik netjes bij mijn huis. En ik verbrand het.’ Hij glundert milieubewust. Hij is niet de enige Indonesiër die denkt dat verbranden beter is dan dumpen. Luchtvervuiling waait weg, een dump niet.

Met twee zware grijpers wordt het plastic uit de rivier gelepeld.Beeld Michel Maas

‘Het ruikt naar goot’

In twee maanden heeft het vuilnis het water van de kali zwart gekleurd. Als de grijpermachinisten hun grijpers heen en weer door de soep laten roeren kun je het soms even zien. ‘Het ruikt naar goot’, zegt een oude vrouw die aan de kali woont.‘De goot is nog wel uit te houden. Vuilnis kan veel erger stinken.’ Een buurvrouw voegt eraan toe dat het wel jeukt. Het bronwater dat ze altijd gebruikten om zichzelf en hun kleren te wassen is niet meer te gebruiken. ‘Het is zwart en het stinkt. En als je het gebruikt, al is het alleen om je handen of je voeten te wassen, dan voel je dat het jeukt.’ Ze moeten nu jerrycans met schoon water kopen om zich te wassen.

Het opgeschepte vuilnis gaat naar Bantar Gebang, een uur rijden verderop, maar nog altijd in Bekasi. Bantar Gebang is de grootste vuilstort van Indonesië. Het is de plaats waar de metropool Jakarta haar vuilnis stort. Honderden feloranje vuilniswagens uit de hoofdstad rijden af en aan om hun lading boven op een van de vuilnisbergen te storten. Zevenduizend ton per dag. Plastic wegwerpzakken en -zakjes en -bakjes en -bekertjes en -rietjes maken bijna de helft uit van die berg.

Bantar Gebang is een duizelingwekkend landschap van geplette, lekkende, stinkende rotzooi. De afvalbergen zijn 40 meter hoog. Tussen de meeuwen en de geiten klimmen scharrelaars en jutters tegen de steile hellingen omhoog om tussen het versgestorte afval op de top te zoeken naar iets bruikbaars. De mannetjes met hun mandjes op hun rug lijken van beneden nog het meest op sherpa’s die een Himalayatop bewandelen.

Wat zij vinden verkopen zij beneden. Aan de voet van de plastic Himalaya zijn hele straatjes voor de plastichandel, de kartonhandel, papierhandel, metaalhandel en aan het eind van een van die weggetjes is een plek waar een vette rookwolk vandaan komt: het verbranden van plastic waar niemand iets aan heeft.

Niemand die zich eraan stoort. Veel Indonesiërs gebruiken plastic als brandstof. Het brandt goed en lang, het is gratis en het is dus prima te gebruiken om op te koken. Dat je er longkanker van krijgt, daar hoor je nooit iemand over.

De vuilnisbelt in Bantas Gebang.Beeld Michel Maas

Noodtoestand

Toch begint zelfs in Indonesië het besef door te dringen dat er iets moet veranderen. De ‘plastic noodtoestand’ in Bali heeft daaraan zeker meegeholpen. Schokkende beelden van de ooit zo mooie branding en de schitterende stranden vol plastic hebben het land wakker geschud. Plastic is slecht voor de toeristenbusiness, en dat is nou net een van de weinige businesses die goed draaien.

Bali heeft nu een algeheel verbod op wegwerpplastic aangekondigd, maar tussen woord en daad gaapt in Indonesië nog altijd een behoorlijke kloof. De Indonesische minister van Maritieme Zaken, Luhut Binsar Pandjaitan, beloofde in 2017 een miljard dollar per jaar te gaan uitgeven om de hoeveelheid plastic in de zee terug te dringen. Eind 2025 zou de plasticvervuiling met 70 procent zijn teruggebracht, beloofde hij, maar na twee jaar is nog steeds niet duidelijk hoe die miljard dollar besteed zal gaan worden.

Noodtoestand

Ook de hoofdstad Jakarta kondigde een verbod aan op wegwerpplastic. Dat verbod had deze maand moeten ingaan, maar de gouverneur, Anies Baswedan, weigert het te ondertekenen, omdat hij medelijden heeft met de arme huisvrouwen die hun boodschappen dan zonder plastic moeten doen.

Het is met Indonesië als met de brave Hendrak, die zijn plastic milieubewust in brand steekt. Hij glundert, steekt nog een sigaret op en gooit het lege sigarettenpakje achteloos in de kali. Niet dat dat wat uitmaakt in die troep, maar het zou mooi zijn geweest als hij vandaag een voorbeeld had gegeven.