Direct naar artikelinhoud
Houd ze vast met liefde en leiderschap
OpinieDe kloof

Houd ze vast met liefde en leiderschap

Beeld Elise Vandeplancke

Waarom het ‘pleur op’-discours Turkse Nederlanders in de armen van Erdoğan drijft.

 Afgelopen zondag, niet lang nadat duidelijk was geworden dat Recep Tayyip Erdogan waarschijnlijk de presidents- en parlementsverkiezingen in Turkije had gewonnen, fietste ik langs het Mercatorplein in Amsterdam West.

Ik had die avond ook naar de uitslagen gekeken met vrienden en mensen uit mijn netwerk. Ik was op weg naar huis toen ik daar op het plein op een massa feestende Turkse Nederlanders stuitte. Ze droegen Erdogan-shirts, ze toeterden luid en lieten hun motoren ronken. Uit alle hoeken van het plein hoorde ik Erdogan-liederen, waarin zijn charisma en zijn leiderschap worden bezongen. De betogers op het plein hadden zelfs hun honden een Turkse vlag om gedaan.

Het was een invasie, en ik werd overvallen door een gevoel van verbijstering. Hoe heeft het zover kunnen komen dat er zoveel jongeren die hier zijn geboren vanavond op straat staan om deze overwinning te vieren?

Die verbijstering overviel mij voor het eerst vorig jaar maart, toen grote groepen Turkse Nederlanders de Rotterdamse straten opgingen om daar te betogen voor hun leider Erdogan, en tegen het gedwongen vertrek van minister van Familiezaken Fatma Betül Sayan Kaya. Op de televisie volgde ik de onlusten: er moest een noodbevel aan te pas komen om de kern van Turks-Nederlandse jongeren in bedwang te houden die de ME bekogelden. Deze mannen gedroegen zich als ‘opperturken’ en vochten als leeuwen voor hun leider Erdogan.

Die avond was een keerpunt in mijn leven. Natuurlijk, ook ik heb de verzuiling van de Turks-Nederlandse gemeenschap aangevoeld, de groeiende kloof. Maar ik was geschokt toen ik zag dat die kloof zo groot was geworden. En ik schaamde me dat de politie eraan te pas moest komen om deze groep in bedwang te houden. De rellen in Rotterdam zorgden ervoor dat ik me moest verdedigen, dat ik weer moest uitleggen wat er Turks is aan mij, en wat Nederlands. Loyaliteit is een veelbesproken onderwerp op dit moment. Mensen willen duidelijkheid over je identiteit zodat ze direct een analyse van je kunnen maken. ‘Zeg eens, bij wie hoor jij?’

Een kwart miljoen Turkse Nederlanders mochten zondag hun stem uitbrengen. Ook ik, maar ik heb bewust niet gestemd; dat had ik mijn oom in Turkije beloofd. Het is belachelijk, had hij gezegd, dat jullie in Nederland straks beslissen over het onderwijs van mijn zoon.

Van die kwart miljoen Turkse Nederlanders heeft 40 procent wél een stem uitgebracht, becijferde Daily Sabah, een Turkse krant. En 73 procent stemde op Erdogan.

De uitslag geeft een ietwat vertekend beeld over de Turks-Nederlandse gemeenschap: de meerderheid heeft immers helemaal niet gestemd, en vooral Erdogan-aanhangers vonden hun weg naar de stembus. Maar de uitslag is er niet minder zorgelijk om. Waar komt toch die steun voor Erdogan vandaan?

In navolging van de rellen in Rotterdam sprak ik met Turks-Nederlandse jongeren over de aantrekkingskracht van Erdogan. Sommigen vertelden mij dat ze zich in Nederland niet thuis voelden, dat ze zich buitengesloten voelden door de harde toon van Wilders. Dat ze vervelende opmerkingen hadden moeten incasseren, uitsluiting hadden ervaren. Deels begreep ik hun gevoelens. Ik ben trots op mijn Hollandse roots, maar toegegeven: Nederlanders lijken het patent te hebben op het sociale fenomeen van uitsluiting. Dat merk ik soms dagelijks, als kinderen weer eens niet kunnen spelen bij elkaar omdat er al een ander kind op bezoek is en het ‘niet zo handig uitkomt’. Ook al huilt dat kind en is dat kind verdrietig, dan nog kunnen ouders keihard zeggen: ‘Nee, ik vind dit toch te veel.’ De individualistische Nederlandse cultuur kan soms hard overkomen; Turken zouden nooit een gast weigeren, of een kind teleurstellen. Hier zit wezenlijk een verschil in beleving van acceptatie.

Ik ken ook de realiteit van segregatie. Ik groeide op in een arme wijk in Rotterdam-West. Bij ons was er altijd politie in de straat, de wijk werd geteisterd door junks en geweld. Het was in mijn straat net ‘Klein Turkije’: ik speelde alleen met Turkse kinderen, en leerde pas Nederlands praten toen ik naar de basisschool ging. Ik ben sindsdien uiterst kritisch op ‘zwarte wijken’ waar migranten op elkaar gepropt zitten, en heb geen geduld voor hangjongeren die de buurt onveilig maken. Maar in mijn jeugd was er geen PVV, en geen politiek debat over moslims en ‘je invechten’. In mijn buurt voelde ik bovendien vooral veel saamhorigheid: van zuilen en kliekjes was toen nog nauwelijks sprake, we waren een grote gemeenschap, en ik voelde me trots daar onderdeel van uit te maken.

Mijn opa kwam in 1968 vanuit Turkije naar Nederland, vanuit een stadje aan het zoutmeer vlakbij Ankara. Hij opende de eerste islamitische slagerij in Rotterdam. Ik zag mijn familie vooral veel ondernemen; ze zaten in de handel, ze openden winkels. Ik ben opgegroeid met het idee: ‘Je móét een winnaar zijn, verliezen is voor losers.’ Ik ben door de buurt waaruit ik kom een straatvechter geworden. Maar ik zocht altijd naar aansluiting, en liet me niet tegenhouden.

Houd ze vast met liefde en leiderschap
Beeld Elise Vandeplancke

Toen ik in 2004 voor de Baak een evenement organiseerde over Turks leiderschap en ondernemerschap, zat de zaal vol met Turkse Nederlanders van alle achtergronden. Ik kan me nog levendig de energie van die dag herinneren: saamhorig en trots. Van die energie was weinig meer over toen ik in 2015 met de Volkskrant en het Rijksmuseum een lijst samenstelde van de meest invloedrijke Turkse Nederlanders. Ik kreeg alleen maar kritiek over me heen, waarom had ik die erop gezet, en die niet? De diepe ­tegenstellingen binnen de Turks-Nederlandse gemeenschap werden voor mij pijnlijk voelbaar. Sinds Erdogan aan de macht raakte, is die verder uiteengevallen in elkaar soms heftig bestrijdende zuilen: Alevieten, Koerden, democraten, nationalisten. En er is dus een groep ­Erdogan-aanhangers, alhoewel ik niet had kunnen verwachten dat ze de straat op zouden gaan, om de naam van ‘hun’ leider te scanderen.

In Zomergasten sprak premier Mark Rutte zich fel uit tegen Turks-Nederlandse demonstranten die een journalist het werk lastig maakten: ‘Lazer zelf op. Ga zelf terug naar Turkije. Pleur op.’

Ook de laatste dagen hoor ik veel mensen zeggen: waarom rotten ze niet op naar hun eigen land? Ik deel de afschuw, maar ik denk tegelijkertijd dat je met dit soort gescheld niets anders bereikt dan het vergroten van de kloof waaruit deze liefde voor Erdogan is ontstaan. De jongeren die de straten opgaan met Turkse vlaggen zitten feitelijk vast tussen twee populistische krachten: tussen die vanuit Turkije en het populisme in Nederland. En de stem voor Erdogan is mede het resultaat van een het debat waarin tegen een deel van de Nederlanders wordt gezegd: ga maar weg, je hoort hier niet. Ik vergelijk het graag met een liefdesrelatie. Als je tegen je vrouw ‘rot dan maar op’ zegt, drijf je haar vroeg of laat in de armen van een andere man. En dat is nu gebeurd met een groep – voornamelijk jonge – Turkse Nederlanders. Erdogan zegt tegen hen: jullie zijn mijn vatandas, burgers, en ik ben jullie leider. Hij biedt erkenning en liefde: en voorziet zo hele generaties van een trotse identiteit. In Turkije heeft Erdogan het hart van ‘de gewone man’ veroverd. Gelovige Turken die zich onderdrukt voelden door een seculiere elite, voelen zich gehoord en bevrijd. En dat gevoel resoneert ook bij veel Turkse Nederlanders: Erdogan heeft ze verleid.

Na de rellen in Rotterdam was ik te gast bij RTL Late Night om te praten over de problemen met de Turkse gemeenschap. Ik stelde toen een vraag aan minister-president Rutte: waarom ontfermt u zich niet over deze jongeren? Die vraag heb ik nog steeds. Ik verlang naar een premier die zegt: Erdogan is helemaal niet je leider, dat ben ik. Ik ontferm me over jullie.

De Nederlandse politiek moet met een slimmer antwoord komen dan ‘pleur maar op’. Dit zijn Nederlandse burgers, die bovendien helemaal niet weggaan. Ze zijn hier, en we moeten hier met elkaar zien te dealen. Hoe vaker deze mensen ‘rot op’ horen, hoe Turkser deze ­gemeenschap zich gaat voelen.

Het zou helpen als Nederland duidelijker zijn verwachtingen uitspreekt naar deze groep. En daarmee bedoel ik niet opnieuw eindeloos theedrinken en luisteren, maar in heldere taal communiceren. Wat dat betreft kunnen we allemaal leren van Geert Wilders; hij weet tenminste een eenduidige boodschap te verkondigen. En daar heeft deze groep ook behoefte aan: dit is wat we van jullie verlangen, en hier ligt de grens.

De overheid moet in gesprek gaan met al die organisaties die onder de invloed staan van organisaties en verenigingen in Turkije, en daarbij ballen tonen, met de vuist op tafel staan. Vertel luid en duidelijk wat er van ze verwacht wordt, en wat loyaliteit aan Nederland in de praktijk betekent.

Daarbij vind ik het uiterst pijnlijk dat Turkse Nederlanders kunnen meebeslissen over een regering bijna 3.000 kilometer verderop. Nederland geeft wat dat betreft dubbele signalen: wel borden langs de weg zetten zodat Turkse Nederlanders weten waar het stemlokaal is, maar achteraf kritiek uiten op dit stemgedrag. We moeten scherper gaan nadenken over wat we willen met de Turkse gemeenschappen, hier en elders in Europa, die in hun moederland mogen stemmen. Want al die stemmen hebben een ontwrichtend effect, in Duitsland, België en in Nederland. Waarom zouden we toestaan dat mensen stemmen op een regering van een land waar ze niet wonen?

Tot slot de Turkse Nederlanders zelf: hoe moeten wij verder na deze overwinning, na die 73 procent? In Amsterdam organiseerde ik onlangs een Turkse verkiezingsavond; vertegenwoordigers van alle zuilen deden mee, en gingen met

elkaar in debat. Sommige deelnemers leerden die avond voor het eerst de spelregel let’s agree to disagree. Het is gelukt om te laten zien dat we in Nederland in gesprek kunnen gaan met elkaar.

We moeten met elkaar blijven praten en als Turkse gemeenschap gezamenlijke belangen en waarden zien te identificeren, hoe moeilijk dat ook is, nu islamisten en seculieren soms lijnrecht tegenover elkaar staan. In die communicatie is geen ruimte voor bedreigingen en intimidaties. De Nederlandse overheid moet nog duidelijker laten merken dat ze hier niet van is gediend. Dat vrijheid van meningsuiting ook in de Turks-Nederlandse gemeenschap een harde voorwaarde is voor een open debat.

En Turkse Nederlanders moeten zichzelf de vraag stellen: hoe wil ik mijn ­leven vormgeven, hier in Nederland? Ik ben trots op mijn biculturele roots, maar niet blind voor discriminatie en uitsluiting in deze samenleving. Soms heb je geen controle over hoe andere mensen je behandelen. Maar je hebt wel de zeggenschap over je eigen handelen. Turkse Nederlanders haalden altijd kracht uit hun ondernemerschap; ik vind het geweldig dat Turken overal handel in zien. Ik wil die kant van mijn gemeenschap weer zien, en vieren. Echt leiderschap is: verantwoordelijkheid nemen voor je eigen bestaan, hier, in deze samenleving. Het betekent richting geven aan jouw eigen leven. Daarvoor heb je uiteindelijk geen Rutte of ­Erdogan nodig.