Direct naar artikelinhoud
Column

Door een paar teruggevonden laarzen dacht ik terug aan die keer dat ik bevroor in Siberië

Een Russische verkoper staat met zijn koopwaar (bonten mutsen en sjaals) langs de weg.Beeld anp

'Nu weet ik waar die motten vandaan komen', zei huisgenoot P. Hij hield een paar grote, zware laarzen van schapenvacht omhoog waarop het verschijnsel 'krioelen' vakkundig in beeld werd gebracht. Terwijl ik achteruitdeinsde, trok mijn geheugen alle registers open. Die laarzen hadden we lang geleden gedragen tijdens een winterse reportagereis door Siberië. We waren beland in het pittoresk dichtgevroren gehucht Werchojansk. Het liep tegen de min 50.

Ik had helemaal geen last van de kou. Die zware schapenlaarzen hielden mijn voeten lekker warm, het was windstil, en de Siberische zon hing stralend te schijnen. Mijn bontjas hing open. Ik had het thuis in de Kinkerstraat wel kouder gehad.

'Wat stellen die Siberiërs zich aan, met hun bontmutsen!', pochte ik. Inderdaad liep iedereen daar met een pluizig dood beest op zijn kop, maar zelf was ik blootshoofds. Als kind moest ik van mijn moeder in de winter altijd een wollen muts op. Ik voel het benauwde, kriebelige gevoel nóg als ze die diep over mijn oren trok, en de opluchting als ik die muts, zodra ik de hoek om was, in mijn schooltas propte.

Ik voel het benauwde, kriebelige gevoel nóg als mijn moeder die diep over mijn oren trok

In Werchojansk veroorzaakte mijn mutsloze verschijning opschudding. Oude vrouwtjes, in Rusland beroemd om hun tomeloze bemoeizucht, slaakten kreten en sloegen kruizen; een van hen trok zelfs pardoes een oude muts van konijn over mijn oren, zoals vroeger mijn moeder. Hij rook naar dood dier en belegen talg. Zodra we de hoek om waren propte ik hem in mijn zak. 'Zeur niet zo, ik heb het lekker warm', zei ik tegen huisgenoot P., die tegenwerpingen maakte vanonder zijn door bisamratten bijeengestorven muts.

De avond viel en we gingen op zoek naar ons hotel. Het was opeens erg donker in Werchojansk. Er was niemand meer op straat. Koud had ik het nog steeds niet, maar ademen was moeilijk. Waar was nou toch dat hotel? Ik was moe. Ik was opeens dóódmoe. 'Nooit stil gaan zitten in de kou', hadden de Siberiërs ons op het hart gedrukt, maar als je jong bent, denk je dat zulke waarschuwingen alleen voor anderen gelden. Daar stond een bankje en ik wilde gewoon mijn ogen even dichtdoen. Héél even maar.

Mijn stijf bevroren oren begonnen te ontdooien. Het gaf een felle pijn, die nu nog steeds, 25 jaar later, terugkeert als het guur is in de Kinkerstraat

Ik kwam bij zinnen toen P. me een Siberisch huisje binnensleurde. Van de geschrokken bewoners kregen we soep, wodka en een scheldpartij om onze roekeloosheid. Mijn stijf bevroren oren begonnen te ontdooien. Het gaf een felle pijn, die nu nog steeds, 25 jaar later, terugkeert als het guur is in de Kinkerstraat.

'Ik ga ze weggooien', zei P., met een blik vol walging op de krioelende laarzen.

Toch jammer. Ze waren lekker warm.