Direct naar artikelinhoud
ColumnDe Twaalfde Man

Van der Vaart is altijd dat blije joch gebleven van een ‘hakkie geven en een dingetje doen’

Paul Onkenhout

FC Den Bosch verliest twee punten tegen Ajax, was op 20 april 2000 de cynische kop boven een wedstrijdverslag in de Volkskrant. Het was crisis bij Ajax. Uit nood en misschien wel protest liet trainer Hans Westerhof in Den Bosch een B-junior van 17 jaar en twee maanden debuteren, Rafael van der Vaart.

Het was op een woensdagavond. In het verslag stelde ik hem voor. Ajax had hem op zijn dertiende opgespoord bij De Kennemers in Beverwijk. Vlak voor zijn debuut had hij een zesjarig contract getekend. (Dat hij was opgegroeid in een woonwagenkamp wist ik wel, maar dat deed even niet terzake.)

In Den Bosch hield Van der Vaart zich staande, schreef ik droog. Van die zuinigheid zou ik spijt krijgen. Het werd al snel duidelijk dat Van der Vaart de beste naoorlogse linksbenige middenvelder van Nederland was, na Willem van Hanegem, een voetballer met een uiterst verfijnde techniek die vroeger ‘Braziliaans’ werd genoemd.

Aan zijn loopbaan kwam deze week na achttien jaar een eind. Van der Vaart werd in de media keurig uitgezwaaid, maar niet uitbundig. Hier en daar klonk wat kritiek. Hij was te lang doorgegaan. Hij had in zijn carrière niet veel prijzen gewonnen. Na zijn dertigste had hij niet veel meer laten zien.

Op een online forum ging het maar weer eens over die keer dat bij de NOS zijn buikje en zijn eetgewoonten ter discussie werden gesteld, ‘Krokettengate’. Anderen konden het niet laten zijn ex erbij te slepen, Sylvie Meis, of te benadrukken hoeveel geld Van der Vaart heeft overgehouden aan dat voetbal (Quote, 18 miljoen euro).

Mijn favoriete herinnering aan hem dateert uit 2008. Het Nederlands elftal nam deel aan het EK in Zwitserland en Oostenrijk en in het olympisch museum naast hotel Beau Rivage Place in Lausanne mocht de pers internationals interviewen. Van der Vaart begroette iedereen met een welgemeend ‘hee pik’ – een prima begin.

Oranje was in wat een ‘poule des doods’ werd genoemd, gestart met daverende overwinningen op de wereldkampioenen Italië (3-0) en Frankrijk (4-1). Wat er precies gebeurde ging het voorstellingsvermogen bijna te boven. Zelfs de bondscoach, Marco van Basten, werd er volkomen door verrast.

Van der Vaart was op zijn best, ook aan tafel met journalisten. Dat vind ik heel leuk om te horen, zei hij toen hem werd verteld dat zelfs journalisten – ik durf het nu wel toe te geven – op de tribune uitbundig genoten van het spel van Oranje.

Het moet een feest zijn om te voetballen, werd de kop boven het interview. Van der Vaart bracht een ode aan het plezier, aan voetbal zonder dwangbuizen en aan de coach, Van Basten, die voor elke wedstrijd zei dat hij er van moest genieten en mooie dingen moest laten zien. ‘Ik mag van Van Basten een hakkie geven en een dingetje doen.’ Hij glunderde voortdurend.

Hij zei iets over een moment in de tweede helft tegen Italië. ‘Je speelt tegen de wereldkampioen, staat met 3-0 voor en dan kijk je om je heen, naar al dat oranje op de tribune. Iets mooiers bestaat niet voor een voetballer.’ Het moet een feest zijn om te voetballen, zei hij, óók op een EK. ‘Het mislukt weleens, maar je moet altijd proberen er een feest van te maken.’

Van der Vaart is altijd dat joch gebleven dat op het veld van De Kennemers in Beverwijk feest vierde en een balletje trapte met zijn vader, het liefst urenlang. In een wereld die almaar cynischer werd, en idioter in veel opzichten, veranderde hij geen spat.

Toen hij deze week zijn afscheid aankondigde zei Van der Vaart dat het een voorrecht was om voor zoveel mensen te spelen en zoveel mensen blij te maken. Het was een schitterend slotakkoord.