Direct naar artikelinhoud
InterviewMartin Laamers

Martin Laamers, de stotterende ex-international

In de kleedkamer van Vitesse zweeg Martin Laamers en na zijn debuut in Oranje tegen Brazilië liep hij weg voor de camera’s. Omdat hij stottert. In het boek O-o-o-Oranje beziet hij zijn spraakgebrek met ernst en zelfspot.

Vlnr: Edward Sturing (Vitesse), Frank Berghuis (Volendam), Bart Latuhru (Vitesse) en Martin Laamers (Vitesse) in 1989Beeld ANP

Een klassieker uit de stotteranekdotes van Martin Laamers. ­Telstar-uit, Laamers heeft honger en wil na de wedstrijd iets ­bestellen. ‘Een broodje ham-ham-ham...’, begint hij. De mevrouw achter de bar komt in actie en zet een broodje ham voor zijn neus. Pas dan lukt het om zijn zin af te maken. ‘Ham-burger, ­verdomme.’

Martin Laamers (51) speelde meer dan driehonderd wedstrijden op het middenveld voor ­Vitesse en kwam in zijn nadagen uit voor de Belgische clubs Harelbeke, AA Gent en FC Nieuwkerken. Er staan twee interlands achter zijn naam: ­Brazilië-thuis in 1989, een wedstrijd ter ere van het honderdjarig bestaan van de KNVB, en een duel in Kiev, tegen de Sovjet-Unie.

Maar daar gaat het in zijn onlangs uitgekomen boek maar ten dele over. Het is vooral een verhaal over hoe het is om te leven met een spraakgebrek. ‘Veel mensen denken dat het geen handicap is’, zegt Laamers. ‘Maar dat is het wél. Het beperkt je in alles wat je doet.’

Eenzaam debuut

Neem zijn debuut in Oranje. Daar liep hij dan, als jochie uit de Arnhemse volkswijk De Geitenkamp tussen de beste spelers van Nederland. Trots. Maar na de wedstrijd in de Kuip wacht een cameraploeg van de NOS hem op. De felle lampen gaan aan, Laamers slaat dicht. ‘Er kwam geen woord uit mijn mond. Ik ben weggelopen, terwijl ik zo graag had willen vertellen over mijn debuut. Dan voel je je alleen hoor, in de kleedkamer.’

Deze avond, in een restaurant in zijn woonplaats Velp, stottert Laamers meer dan normaal. Hij is moe na een lange dag werken als schoonmaker, de publiciteit rond de uitgave van zijn boek heeft veel energie gekost en hij kan elk moment vader worden, voor de vierde keer in zijn ­leven. De telefoon ligt naast zijn bord.

Het idee voor een boek speelde al langer, zegt hij. ‘Maar ik dacht: wie zit er nou op mijn verhaal te wachten? Ik ben geen Gijp, die elke week op tv komt. En ik heb ook geen wilde avonturen beleefd zoals Andy van der Meijde.’

Toch zette hij door. Het beslissende zetje kreeg hij vorig jaar na het zien van een documentaire over 125 jaar Vitesse, waarvoor hij ook was geïnterviewd. ‘In de eindmontage bleef er weinig van dat gesprek over, vond ik. Had natuurlijk met mijn spraak te maken. Toen wist ik: het is tijd om mijn verhaal aan papier toe te vertrouwen.’

Laamers benaderde bestsellerschrijver Michel van Egmond, daarna Hugo Borst en later ook Marcel van Roosmalen. Allemaal hadden ze geen tijd of geen zin. Toen diende de wat onbekendere schrijver Remco Kock uit Arnhem zich aan. Hun samenwerking bleek een voltreffer. Kock maakte een bij vlagen humoristisch boek over een zwaar onderwerp. ­Alleen de titel al: O-o-o-Oranje.

Laamers: ‘Het belangrijkste is: ik heb mijn spraakgebrek geaccepteerd. Daarom vind ik die titel ook mooi, er zit zelfspot in. In het boek heb ik niets achtergehouden, alles is ter tafel gekomen. Hopelijk kan ik kinderen die nu met hun handicap worstelen helpen met mijn verhaal.’

Wat is het precies, stotteren?

‘Simpel gezegd: er zit een kronkel in mijn hoofd. Wat ik in mijn hoofd vlekkeloos kan formuleren, komt er uit mijn mond haperend uit. Ergens zit ruis op de lijn.’

Zijn er meer voetballers die stotteren?

‘Ik heb er in al die jaren maar één meegemaakt: Jantje Michels van Go Ahead. Ik heb na afloop van een wedstrijd weleens met hem gepraat, maar niet over mijn worsteling. Hij had schijt aan wat mensen van hem vonden, merkte ik. Zo ver was ik toen nog lang niet.’

Het voetbal was een uitlaatklep voor Laamers. Op het veld hoefde hij niet na te denken, zodat ‘de kronkel in zijn hoofd’ rustig bleef. Maar dat is niet het hele verhaal. ‘Stotteren heeft altijd een rol gespeeld, ook in het voetbal. Op een gegeven moment had PSV interesse. Het kwam niet van een transfer. Je weet nooit of het door mijn spraak kwam. Maar feit is: ik heb me nooit goed kunnen verkopen.’

Vroeger, als hij naar de bakker moest, repeteerde hij de hele weg ‘halfje wit, halfje wit’. Maar in de ­winkel, met de ogen van de rij wachtenden in zijn rug, kwam het er niet uit. Dan wees hij uiteindelijk richting het brood. De terugweg voelde als de gang naar Canossa.

Thuis kreeg zijn spraakgebrek nauwelijks aandacht. Zijn moeder was heel erg ziek, vader had een drukke baan. Het was overleven in huize ­Laamers. ‘Bovendien was het een andere tijd. Over stotteren werd niet gesproken. Martin stotterde gewoon, punt uit.’

Supporters van Vitesse hadden een speciaal liedje voor hem bedacht. Hij doet het voor: ‘Martin La-la-la-laamers.’ Grappig bedoeld. ‘Maar ik werd boos. Tijdens de warming-up mijn stak ik mijn middelvinger naar ze op. Het lukte me niet om er boven te staan.’

Hoe ging dat in de kleedkamer met jouw spraakgebrek?

‘Ik hield mijn mondje dicht. In die ­periode had je jongens als John van den Brom, Edward Sturing en Theo Bos. Zij hadden het hoogste woord. Prima. Dan hoefde ik niets te zeggen.’

Hadden ze je moeten helpen, vind je?

‘Dat deden ze wel hoor, op hun manier. Met Edward lag ik op de kamer bij Europese wedstrijden en trainingskampen. Bij hem voelde ik me op mijn gemak. Dan was het stotteren ook minder. Maar uiteindelijk ben je toch alleen. Ik trok een scherm op. Daarachter zat mijn verdriet, de eenzaamheid.’

Hadden trainers oog voor je stotteren?

Met glimmende ogen: ‘Bert Jacobs had me hoog zitten. Hij was net genezen van kanker, zijn kaak en gehemelte waren weggehaald. Hij nam een kop koffie, de helft kwam er zo weer uit. Hij veegde zijn mond af en zei alleen maar: ‘Joh, Martin, maak je niet druk. Ik ben er toch ook nog?’ Vanaf dat moment ging ik door het vuur voor die man.’

Eenzaam debuut
Beeld .

En andere trainers?

‘Henk Houwaart, later in België. Ook zo’n type. Die mannen waren vrij in hun hoofd en konden dat gevoel op je overbrengen. Jan Jongbloed, assistent van Jacobs, probeerde het ook, maar die zei het op z’n Amsterdams.’ Laamers imiteert hem, inclusief accent: ‘Joh, Martin, laat ze lullen’. ‘Dat kwam bij mij niet aan.’

De serveerster komt de bestelling ­opnemen. Laamers bestelt een kip-kip-kip... De serveerster: ‘Eén keer kip.’ Laamers: ‘Kipsaté.

Later: ‘Nee, daar zit ik niet mee. ­Iedereen gaat er anders mee om. Ik heb zelf op een cursus weleens ­iemand uitgelachen die stotterde. Ik schaamde me kapot, maar dat hoefde niet, zei de cursusleider. Het is een schrikreactie.’

Zijn boek kwam vorige maand uit op de Wereldstotterdag en werd een paar dagen later gepresenteerd in het supportershome van Vitesse. ­Laamers hield een praatje voor ­tweehonderd man. Ergens, zegt hij, voelde het als een revanche op zijn afscheid als voetballer bij Vitesse. ­‘Samen met Raimond van der Gouw stond ik toen in de middencirkel. Hij ging naar Manchester United, ik naar Harelbeke. Raimond pakte de microfoon en bedankte het publiek. Ik stond er naast, een beetje te zwaaien naar het publiek. Durfde niets te zeggen.’

Twee weken terug, in het supportershome, durfde hij dat wél. Laamers droeg het boek op aan zijn overleden vader en schoot vol. ‘Hij kwam elke wedstrijd kijken. Heel gek misschien, maar weet je waar ik nog weleens spijt van heb? Dat ik naar België ben gegaan. Harelbeke-Arnhem heen en terug was 540 kilometer. Dat was te ver voor hem. Ik heb hem het voetbal afgenomen, zo voel ik dat. Dat soort dingen kwamen allemaal boven bij het schrijven van het boek.’

FC Nieuwkerken, het latere Sint-­Niklaas, was het eindstation van zijn carrière. Daarna begonnen de problemen. Laamers: ‘Mannen als Bos, Van den Brom, Sturing werden trainer, maar bij Vitesse zeiden ze: Martin, dat zien we met jouw spraak niet voor ons. Het was ten minste eerlijk. Ik had geen baan, verveelde me en ja, toen begon ik muntjes in de kast te gooien. Gokken. In mijn familie was dat ­normaal. Ik had er nu de tijd voor. En weet je wat het ook is? Tegen zo’n kast hoef je niet te praten.’

Heb je al je geld er doorheen gegokt?

‘Het had weinig gescheeld of ik had mijn huis moeten verkopen. Toen ik doorkreeg dat het zo niet verder kon, heb ik hulp gezocht. Ik meldde me aan bij een praatgroep. Daar sta je dan: ‘Ik ben Martin Laamers.’ En dan is er altijd wel eentje die vraagt: ‘Heb jij niet voor Vitesse gevoetbald?’

Wrang glimlachje: ‘Nou ja, toch een beetje Andy van der Meijde hè?’

Ben je nu van je gokverslaving af?

‘Ja, helemaal. Drie jaar geleden ben ik als schoonmaker gaan werken. Ik heb een vast ritme, geen tijd meer om te gokken. Dat scheelt.’

Spijt?

‘Wat denk je? Enorm. Maar ik kan het niet meer terugdraaien hè? Dit is het leven. Je maakt niet altijd de goede keuzes.’

Voor de promotie van zijn boek schoof hij onlangs aan bij een ­uitzending van Veronica Inside, het programma met de meeste gevreesde ­tafelheren van Nederland. De redactie had hem van tevoren gewaarschuwd: ze gaan grappen over je ­maken.

Laamers: ‘Een week eerder begon het al. ‘We halen er wel een paar reclameblokken uit’, riep Derksen. Vroeger was ik dan afgehaakt. Nu zoek ik de schijnwerpers juist op. Dit is wie ik ben, iedereen mag het weten.’

Slechts één keer bleef hij in de ­uitzending haken op een woord. ‘Ik ben vooral trots. Valentijn Driessen zei nog dat ik een goede voetballer was geweest. Dat deed me goed.’

Soms wordt hij nog herkend als hij aan het werk is als schoonmaker. ‘Dan zeggen mensen: ‘Jij schoonmaker? Maar je bent toch binnen als voetballer? Maar dat is ook zoiets: ik tekende altijd voor vijf jaar. Dat gaf me rust, zekerheid. Ik moest er niet aan denken om bij een club te gaan spelen waar ze nog niet wisten van mijn spraakgebrek. Pas op het einde van mijn carrière heb ik dat een beetje losgelaten. Bij Harelbeke ben ik zelfs nog aanvoerder geworden.’

Natuurlijk, het liefst zou hij bij ­Vitesse werken. Scouten is hem op het lijf geschreven, meent hij. ‘Kijk, een speler die een goeie actie maakt, dat ziet iedereen wel. Maar ik kan ­iemand doorgronden. Wie is hij, hoe functioneert hij in het elftal? Ik heb mensenkennis. In dit restaurant heb ik vanavond iedereen al geobserveerd.’

Twee keer zat hij deze zomer bij ­Vitesse aan tafel, met technisch ­directeur Marc van Hintum. ‘Maar er was geen budget, zei hij. Dat vind ik wel teleurstellend, ja. Andere oud-voetballers die meer dan driehonderd wedstrijden voor Vitesse ­hebben gespeeld, hebben allemaal een baan bij de club. Ik werk als schoonmaker. Dat heeft waarschijnlijk met mijn spraak te maken. ­Uiteindelijk komt het daar altijd weer op neer.’

O-o-o-Oranje, leven met een spraakgebrek door Remco Kock. Uitgeverij Kontrast, 19,90 euro