Caspar Liep - Een wandeling van anderhalf jaar door de landschappen van Nederland

Verslaggever Caspar Janssen wandelde zo'n anderhalf jaar lang door heel Nederland, en beschreef de planten, dieren en landschappen die hij tegenkwam. In deze speciale, lange aflevering blikt hij terug én bezoekt hij nog twee laatste gebieden: de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug.

1. De laatste etappe

Daar sta ik dan weer, bij mijn auto, op een parkeerplaats. De gewone schoenen verwisselen voor de wandelschoenen, onder de klep van de kofferbak die om de paar seconden naar beneden valt, ik weet het inmiddels precies. De laatste etappes, wandelen richting huis. En intussen is er tijd voor een terugblik, voor harde en zachte conclusies na anderhalf jaar lopen door Nederland.

De Veluwezoom eerst. Vage jeugdherinneringen van saaie uitstapjes, en later, de herontdekking van het glooiende gebied, de vergezichten met paarse heide in de avondzon in de nazomer. Over de landgoederen aan de rand van het gebied nu, Heuven en Beekhuizen, op en af door loofbos, door een tapijt van herfstblad, napjes van beukennoten en eikels en bolsters van kastanjes, varens onder de bomen, dit gebied is rijker aan mineralen dan de Veluwe zelf.

Het galmt in het bos. Het is maandag, maar dat is geen garantie voor rust. Een grote groep jonge mountainbikers kruist voortdurend mijn pad en anders is hun gegil op afstand wel te horen. Bij een tennisbaan aan de rand van het bos is iemand met een bladblazer in de weer.

Als ik dan eindelijk over de heide uitkijk klinkt er een vreemd gesnor en vliegt er een drone voor mijn neus langs. Toch hoor ik even later nog een echt natuurgeluid, rollend, rauw krassen, ik heb het nog nooit gehoord, maar ik weet het direct: een raaf. Ik zie ook waar het geluid vandaan komt, vanuit een zendmast in het bos. De raaf laat zijn dikke snavel zien, en krast nog maar eens, voor de zekerheid. Mijn eerste zekere raaf, op de valreep van mijn tocht.

Het was niet alleen maar gezellig, afgelopen anderhalf jaar. De Noord-Hollandse duinen wist ik nog blijmoedig te doorkruisen, maar na een paar maanden dreigde de stemming in te zakken. Dat komt ook omdat ik niet alleen het groene lintje wilde lopen waar de inventieve Nederlandse wandelpadenmakers hun routes doorheen hebben gelegd. Niet alleen het museumlandschap. Ik wilde ook het gewone platteland zien, dat nog altijd meer dan de helft van ons grondgebied beslaat. En dan wordt de aanblik soms pijnlijk.

Nog pijnlijker was het als zelfs de officiële wandelroutes geen pittoreske uitweg konden vinden. Dat merkte ik toen ik het Zuiderzeepad volgde en uitkeek over de uitgestrekte, levenloze raaigrasvelden en me letterlijk een weg moest banen door de maisakkers. Ik kwam uit bij een kunstwerk in Gaasterland, een schilderijlijst voor het uitzicht, een muur van mais, een monument van boeren voor zichzelf, hier hadden ze voor het eerst gewonnen van Den Haag, hier hadden ze de geplande natuurverbinding tegengehouden. Op deze plek begon de victorie. Later kleedde Den Haag zelf ook de rest van het geplande natuurnetwerk in Nederland uit. Hier was ook te zien wat je dan krijgt. Maisvelden, gifintensieve lelieteelt, een hobby-imker die zijn koninginnen niet meer groot kreeg. En dat in een van de mooiste regio’s van Nederland, in potentie.

2. Versnipperde natuur

Op de Veluwe is de natuur er niet al te best aan toe. Over mineraalarme gronden en edelherten die bij gebrek aan corridors niet kunnen migreren.

Het schemert al als ik aankom in Radio Kootwijk. In dit merkwaardige dorpje voor voormalige PTT-werknemers van het zendstation woont Hugh Jansman, in een van de arbeidershuisjes, midden op de Veluwe. We gaan direct op pad, want ik had Jansman gezegd dat ik op mijn tocht weinig wild had gezien.

Jansman is als dierecoloog werkzaam bij Wageningen Research. En omdat hij een medische achtergrond heeft, is hij de aangewezen persoon om onderzoek te doen op dood gevonden wild in Nederland. Jansman is ook een van de mensen die aan de hand van dna vaststellen of schapen door honden of door wolven zijn doodgebeten. Als eerste Nederlander wist hij dat er begin dit jaar een gezenderde wolf het land doorkruiste, op weg naar België. Op basis van de bekende routes van de wolven in Nederland kan ik zeggen dat ik er een paar op een haar na heb gemist.

In de avondschemering lopen we over de heide naar een plek waar Jansman een roedel edelherten weet. Toen hij een paar jaar geleden verhuisde van de Utrechtse Heuvelrug naar de Veluwe, verheugde hij zich, zegt hij, omdat hij hier de edelherten en wilde zwijnen zou gaan aantreffen die op de Utrechtse Heuvelrug niet mogen leven. Een soort Utrechtse Heuvelrug plus, verwachtte hij. Dat viel tegen. De natuur op de Veluwe is er juist slechter aan toe. De enorme stikstofuitstoot in Nederland en de ammoniak die neerslaat hebben hier meer effect, omdat de Veluwse zandgronden van nature al armer zijn aan mineralen. De bodem verzuurt en lost het kalk op.

Vorig jaar verscheen kort na elkaar een aantal alarmerende onderzoeken. Vooral dat van Arnold van den Burg over de dramatische broedresultaten van koolmezen maakte indruk. Koolmezen die geen gezonde eieren en jongen meer kunnen voortbrengen in het onderzochte gebied op de Zuidwest-Veluwe. Beelden van eischalen die te dun zijn en van jongen die hun botten breken in hun nest. En van slakken die geen huisjes meer kunnen maken. Oorzaak: kalkgebrek.

Maar eigenlijk heeft alle flora en fauna op de Veluwe en op hogere zandgronden in Oost- en Zuid-Nederland (en de duinen) te lijden onder de stikstofuitstoot, die vooral wordt veroorzaakt door de intensieve veehouderij. ‘De heide wordt gras, bijzondere plantjes verdwijnen, eiken gaan dood, met insecten gaat het slecht’, zegt Jansman. ‘Alle grote vogelsoorten hebben het sowieso moeilijk. Er is te weinig voedsel.’ Wat ook niet helpt, zo liet een ander onderzoek zien, zijn de houtkap en houtoogst. Het afvoeren van al die voedingsstoffen is slecht voor de bodemvruchtbaarheid.

Al met al een treurig beeld. Het beeld van een weliswaar groot, maar nogal armzalig en versnipperd natuurgebied. Met wilde zwijnen en edelherten, dat wel. Maar die zijn hier ook ooit uitgezet voor de jacht, ze zitten hier net zo opgesloten als in de Oostvaardersplassen, en meer dan de helft wordt ieder jaar afgeschoten. De arme zandgronden en de bossen op de Veluwe zijn niet eens de ideale biotoop voor deze wilde dieren, zegt Jansman. ‘Normaal gesproken migreren edelherten door het jaar heen, tussen voedselrijke uiterwaarden en graslanden en hogere gronden met beschutting en mastbomen. Maar dat kan dus niet.’

De roedel edelherten is nog net zichtbaar in het schemerdonker, dat is mooi gelukt. Daarna snel eten, en meteen weer op pad, in het donker, met de thermokijker van Jansman. Rumoer in het donker, geraas in het struweel, als wilde zwijnen ons opmerken. De zwijnen zijn vaak in het dorp, als ze honger hebben, en ze weten dat ze hier niet bejaagd worden. Dat levert vreemde situaties op. Er is inmiddels een parkeerverbod, omdat dagjesmensen de zwijnen kwamen voeren. ‘Ik heb gezien hoe een moeder met haar kind voor zich een wild zwijn eten gaf’, zegt Jansman. ‘Levensgevaarlijk.’ Zijn stokpaardje: ‘Wildmanagement in Nederland is voor 90 procent mensenmanagement.’

Door het dennenbos, over de heide, langs het zender­gebouw. In het donker, maar met de warmtecamera van Jansman, zien we de in het bos verscholen reeën en edelherten oplichten.

Eenmaal weer bij hem thuis trekt Jansman een fles wijn open. Het is onvermijdelijk dat het gesprek op de Oostvaardersplassen komt, onder veel meer ook een splijtzwam onder ecologen en natuurliefhebbers. Jansman vindt het spijtig dat de edelherten nu massaal worden afgeschoten. Het was ook niet nodig geweest als het oorspronkelijke grote plan was uitgevoerd: een verbinding tussen de Oostvaardersplassen en de Veluwe. ‘Dan hadden de edelherten eindelijk kunnen migreren, zoals ze van nature doen. En de populaties hadden kunnen mengen. Dat zou vooral voor de Veluwse edelherten een uitkomst zijn geweest. Want de genetische variatie is hier beperkt. En de natuur selecteert nu eenmaal beter dan de mens. In de Oostvaardersplassen hebben de sterkste dieren overleefd, op de Veluwe planten ook de zwakste dieren zich voort, als ze niet zijn afgeschoten.’

De optimistische jaren negentig zijn definitief voorbij, die conclusie kunnen we wel trekken. De verbinding met de Veluwe is een gepasseerd station. De toenmalige CDA-staatssecretaris Henk Bleker stak er in 2012 een stokje voor. Die corridor zou nu klaar zijn als er vijf jaar geleden, volgens plan, aan was begonnen. Precies op tijd voor de wolf, de toen nog ontbrekende predator, die het aantal herten op een natuurlijke manier in toom had kunnen houden. Jansman: ‘Het is wrang dat de mensen die roepen dat er geen ruimte is voor natuur in Nederland, er ook alles aan doen om dat te bewijzen.’

Korte nachtrust op een veldbedje, tussen de muziekinstrumenten en opgezette vogels. En dan gaan we, in het donker nog, weer op pad. Door de bossen van Hoog Buurlo, dan over de heide, ongeveer tot aan het militaire oefenterrein Harskamp. ‘Ideaal gebied voor wolven’, zegt Jansman. Er zijn er inmiddels twee gesignaleerd op de Veluwe. ‘Het zou me niet verbazen als hier volgend jaar al jongen geboren worden.’ Goed nieuws, vindt hij, want hij meent dat er in Nederland wel ruimte is voor natuur met complete voedselketens, inclusief toppredators.

De zon komt op, de lucht kleurt geel, rood en blauw, en zo is het landschappelijk toch een plaatje, dit uitgestrekte zand- en heidegebied, met af en toe een vliegden, en met het imposante betonnen gebouw van het zendstation op de achtergrond. We turen een half uur naar een roedel edelherten, waar ook het plaatshert, uitgeput van de bronsttijd, zich uiteindelijk laat zien.

Vijf hoogtepunten (in willekeurige volgorde)

1. Drentsche Aa
Natuur- en cultuurlandschap in één. De beek is in de laatste 150 jaar nauwelijks in zijn loop is veranderd. Ook het landschap in het stroomgebied is deels intact gebleven. Esdorpen, grafheuvels, hunebedden, heide, bloemrijk grasland, zijbeekjes, bos, houtwallen.

2. De Millingerwaard en de Gelderse Poort
Fraai voorbeeld van uiterwaardennatuur zoals die in de afgelopen 25 jaar is ontstaan. Dynamisch vanwege periodieke overstromingen. Bloemrijk en vogelrijk. Ruige struinnatuur met zicht op de Waal.

3. Tussen Neerijnen en Waardenburg
Kasteel, landgoed, loofbos, bloemrijk grasland, dijk, ruige bermen, grienden met knotwilgen, uiterwaard, hooiland, hagen, vlieren, meidoorns, vogels, veel vogels, De Waal, de Martinus Nijhoffbrug. De kern van het land.

4. Het Noordal en Noorbeek
Levend Zuid-Limburgs landschap. Natuur en landbouw lopen naadloos in elkaar over. Beschermd dorpsgezicht Noorbeek en dan om het Noordal heen. Hoogstamfruitboomgaarden, paardenhouderijen, wijngaard, glooiend kruidenrijk grasland met heuvellandrunderen, heggen, steilranden met meidoorns, kers, hazelaars, essen, sleedoorns. Dekking en voedsel overal, voor dassen, marters, vossen, reeën, grauwe klauwieren. En de geelgors zingt.

5. Markiezaatsmeer
Uitlopers van de Brabantse Wal, ooit kustgebied. Vogelparadijs. Overgangsgebied. Glooiing, bos, struweel, kreken, slikken, rietmoeras, open water. Landgoed, een oude hoeve, koeien, paarden, heggen, zandpaden, kronkelwegen, zandduinen. Hier is eigenlijk alles, in een paar vierkante kilometers.

3. Het boerenland

Hoe Caspar in uitersten terechtkomt: van koeien in Gaasterland die negen maanden buiten lopen tot ‘snelwegboeren’ in de Echtenerveenpolder.

Naar Utrecht dan, eindelijk, vanaf de Blauwe Kamer, een van de eerste gebieden langs de rivieren waar de zomerdijk werd doorstoken, het water van de Nederrijn kan de uiterwaarden in stromen bij hoog water. Een stukje door de meidoorns, langs grazende galloways, grote zilverreigers lichten op. Dan onder de Grebbeberg door en bij Rhenen de stuwwal op, de Utrechtse Heuvelrug. Bossen in herfstkleuren en nog meer bossen in herfstkleuren. Doorlopen, nadenken over conclusies – de bossen lenen zich er voor.

Op mijn laatste stop in Gaasterland, Friesland, vorig jaar zomer, liep ik het erf op van de graasboerderij van Sierd Deinum en Joke Ensing. Oprijlaan met bomensingel, ruige weilanden met koeien met hoorns, Sierd en Joke zaten er ontspannen bij. Het is dan ook helemaal niet zo moeilijk, zei Sierd. ‘De koeien doen het werk. Ze eten buiten het gras op, laten de mest achter en brengen de melk naar binnen. Dat is de essentie.’ Hun biologisch-dynamische bedrijf is op die logica gestoeld. Koeien eten van nature gras, het liefst kruidenrijk gras, dat vinden ze het lekkerst, en dat is gezond. Tachtig koeien hebben ze, voor zoveel koeien is er gras, wat je noemt een sluitende kringloop. De koeien lopen negen maanden per jaar buiten.

De problemen beginnen, zo zei Sierd, als je de opbrengsten kunstmatig gaat verhogen. Met meer koeien, met één snelgroeiende, eiwitrijke grassoort, met kunstmest, met krachtvoer, met granen, soja, maïs – allemaal elementen die je van buiten inbrengt. Dat veroorzaakt onder meer het mestprobleem, waar de fosfaat- en ammoniakproblemen uit voortkomen. En wat vaak wordt vergeten, zei hij: ‘Het kost de boer extra werk en geld. Het voer, de antibiotica, de medicijnen, de machines, de stress. Veel boeren klagen over de medicijnenboekhouding. Die hebben wij niet, want we gebruiken geen medicijnen.’

Nee, hij wilde niet prediken, maar als iedereen zou boeren zoals zij dan was er helemaal geen probleem. Dan had je minder maar meer dan voldoende melk, gezonde koeien, gezonde boeren, een gezonde bodem, volop weidevogels en een prachtig landschap.

Ik keek om me heen en ik kon het alleen maar beamen.

Tien kilometer verderop kwam ik in het andere uiterste terecht. In de Echtenerveenpolder, een polder zoals er vele zijn in Nederland. Wiebren van Stralen woonde er, hij groeide op in de buurt, hij wist hoe de polder er twintig jaar geleden uitzag. Als kind vond hij in de regio meer kievitseieren dan nu in de hele provincie. Van Stralen wist ook hoe de polder er over tien jaar zou uitzien, als alles zo doorgaat. Grofweg: nu waren er nog vijftig boeren actief, over tien jaar zijn dat er vijf of tien. De overlevers nemen de grond over, trekken het strak: sloten eruit, raaigras erin, groene biljartlakens, maïs. En die paar ‘snelwegboeren’ houden het nog een tijdje vol.

Van Stralen geloofde er niet meer in. Hij had in de veevoerhandel gewerkt, daar had hij gezien hoe het boerenbedrijf in feite wordt gestuurd door de internationale valutamarkt. Daarna had hij bij landbouworganisatie LTO gewerkt, waar hij met berekeningen had geprobeerd het ongerijmde te rijmen: meer koeien en meer melkproductie met minder fosfaat- en ammoniakuitstoot. De theorie bleek in de praktijk niet te kloppen. Natuurlijk niet, wist hij nu. Ergens in dat proces viel bij hem het kwartje: ‘De kernvraag wordt nooit gesteld: welke melkveehouderij willen wij zelf hebben, los van de dynamiek van de wereldmarkt?’

Van Stralen liet me de polder zien, tien bij tien kilometer. Over weggetjes die op dijkjes leken, want de veengrond eromheen is ingeklonken als gevolg van de door de intensieve landbouw gewenste lage waterstand. Door die inklinking komt koolstof vrij, als bij een kolencentrale. Dan de weggetjes zelf. ‘Ze zakken weg, of er komen kuilen in. Om de paar jaar gaat de asfaltmachine er weer overheen, dat doet de gemeente.’ Het waterschap hield de waterstand onnatuurlijk laag. Het water moest ook gezuiverd, vanwege meststoffen en bestrijdingsmiddelen. De vaarten lagen inmiddels twee meter hoger dan het boerenland. En omdat de boeren op hun land moesten, kwamen er dammen in de vaarten. De commentaren van Van Stralen, onderweg: ‘Deze boer is gestopt.’ ‘Deze boerderij staat leeg.’ ‘Deze boer twijfelt nog.’

In de dorpen stonden veel huizen te koop, geen bedrijvigheid. ‘Hier is alle leven weg’, zei Van Stralen. Of: ‘Daar probeert iemand nog wat.’ Misschien is dat nog het ergste, dacht ik, het doodbloeden van het dorpsleven. Hier werd geproduceerd voor de wereldmarkt, te veel en voor een te lage prijs. En dat kan niet anders dan ten koste gaan van het landschap, van natuur, van het gemeenschapsleven.

4. De scheiding

Hoeveel boerenbedrijven de afgelopen decennia plaats moesten maken voor ‘nieuwe natuur’.

De harde scheiding tussen natuur en landbouw: als je erop let, zie je die overal. Tot aan het begin van de jaren zestig gingen de twee functies nog tot op zekere hoogte samen. De ruilverkaveling, de schaalvergroting, de intensivering van de landbouw, de monoculturen en de chemie maakten daar een einde aan. Inspanningen om de natuur op het boerenland te sparen bleken vergeefs, honderden miljoenen subsidie voor agrarisch natuurbeheer bleken weggegooid geld. De meeste boeren voelden zich gedwongen mee te gaan in de ontwikkeling om meer en goedkoper te produceren.

In de jaren negentig werd de scheiding zelfs geformaliseerd. Natuurorganisaties lieten zich blij maken met de belofte van meer natuur, van een netwerk van aaneengesloten natuurgebieden; zij kregen hun eigen schaalvergroting, net als de landbouw. Die ‘nieuwe natuur’ zou op grond komen van boeren die afhaakten in de race naar de bodem, of die elders konden uitbreiden. Het zou helemaal gaan zoals de zogeheten ecomodernisten het nu opnieuw propageren: intensieve landbouw is goed, want dan blijft er meer ruimte over voor natuur. Er waren slechts een paar critici. Zij voorspelden dat de ‘afspraak’ een vrijbrief zou zijn voor verdere kaalslag op het platteland, het definitieve einde van het kleinschalige agrarische cultuurlandschap en van de boerennatuur. En of de ‘nieuwe natuur’ er zou komen, was nog maar de vraag.

De critici kregen gelijk. Met bijna alle soorten op het boerenland holt het inmiddels achteruit, van grutto tot kievit tot veldleeuwerik, van wilde planten tot insecten, waaronder bestuivers. Als je het eenmaal weet, doet het ook pijn aan de ogen. Dan zie je waar de houtwallen stonden, de bomensingels, de heggen en hagen. En dan zie je dat ze zijn opgeruimd. Je ziet dat ooit glooiend land is geëgaliseerd. Je ziet dat er op een Drentse es waar eeuwenlang voedsel is verbouwd, nu bodemverwoestende lelieteelt plaatsvindt, bedoeld voor de export naar Japan en China. Je ziet dat het vliegwiel almaar harder draait.

Ook onderschat: de ‘nieuwe natuur’ maakte de natuurorganisaties er niet populairder op. Dat boerenland moest wijken voor moerasnatuur, stuitte niet op veel begrip. Deze nieuwe natuur raakte het hart niet echt. Mooie, bloemrijke weilanden, een gaaf coulissenlandschap en een kronkelende beek doen dat wel. Niets mooier dan geelgorzen in een haag, gekraagde roodstaarten in een houtwal, een groepje kneuen in een bloemrijke akkerrand, een jubelende veldleeuwerik boven het veld, alarmerende grutto’s en kieviten in een weiland. En koeien die buiten lopen.

De aanleg van nieuwe natuur stokte, ook op dat punt kregen de critici gelijk. De overheid verbrak de afspraak, het geplande natuurnetwerk werd simpelweg gehalveerd. Netto resultaat: de kaalslag op het platteland, 60 procent van ons grondgebied, ging door, nieuwe natuur kwam er nauwelijks. De gevolgen van de voortgaande intensivering van de landbouw strekken zich intussen ook uit tot de bestaande natuurgebieden. In Twente zei Richard Pastoors van de werkgroep Behoud Twents Landschap: ‘Je hebt postzegels natuur. En je hebt grootschalige cultuurgrond. Wat verdwijnt, is de ecologie. En dat is slecht voor landbouw en natuur.’

Gaat dat wel, zo lang lopen in je eentje?

Of ik het een beetje volhield onderweg, psychisch gezien, die vraag kreeg ik vaak. Over het algemeen wel. Ergens op zo’n wandeldag was er altijd wel een moment dat de eigen zielenroerselen in het niet vielen. Bij een zingende geelgors in een heg, een blauwborstje in een rietpluim, een eekhoorn of een haas, weer een herkend plantje, een bijzonder doorkijkje of een curieuze voortuin. Helemaal onbezorgd was ik zelden. Maar soms was alles helemaal goed. Op een warme zomerdag in de uiterwaarden tussen Neerijnen en Waardenburg, de voeten in de Waal, terwijl groepjes kneutjes en putters af en aan vlogen en een veldleeuwerik jubelend opsteeg. In Zuid-Limburg in het Geuldal, langs de Linge tussen Culemborg en Leerdam. Met als beloning bier op een terras.

Eenzaam was het soms ook. In de winter in de stille, donkere productiebossen in Drenthe, of te midden van kleiakkers in Groningen, in de motregen in veengebied in Oost-Overijssel, in de hitte tussen bollenvelden na de oogst in Noord-Holland, op kaarsrechte wegen in Flevoland. Maar het isolement maakt je ook ontvankelijk voor indrukken. Net voor Kerst, vorig jaar, was ik in Wapse, een dorpje in Drenthe, op de dorpsschool. De Ten Darperschoele was bijna gesloten geweest. Want minder boeren, minder aanverwante bedrijvigheid, minder jonge gezinnen met kinderen in het dorp. Maar de bewoners hadden de school overeind gehouden. Daar gaat het ook over, dacht ik, als je het over landschap hebt. Niets treuriger dan een leegstand schoolgebouw in een dorp, niets mooiers dan een geredde dorpsschool. Die avond zou er kerstdiner zijn op school, met alle 39 kinderen. Ik vond dat ontroerend.

5. De lichtpunten

Maar goed nieuws is er ook, ontdekte Caspar. Als je er maar op de juiste manier naar kijkt, zie je het overal.

Wordt dit verhaal dan nog ergens een beetje vrolijk? Jawel, zeker wel. Ergens tijdens mijn tocht kwam een omslag. Misschien was het in de Achterhoek, ongeveer op de helft, toen ik langs de gele, met glyfosaat bespoten weilanden liep. Er leek iets aan de stemming in het land te veranderen. Wellicht was de studie die een schokkende achteruitgang van insecten had vastgesteld de druppel. Of de mestfraude, of het opnieuw overschrijden van de fosfaatnormen, of de berichten over de voortgaande sloop van houtwallen op het boerenland, of de nasleep van de fipronileieren-affaire, het onvermogen om de stikstofuitstoot verder terug te dringen. Of alles tegelijk. Er kwam een nieuwe minister, die in ieder geval oog leek te hebben voor de problemen. Er kwam een ‘Deltaplan Biodiversiteit’, waarin vele partijen, ook boerenorganisaties, zich verplichten de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen. Er kwam ook meer aandacht voor zogeheten ‘natuurinclusieve landbouw’. Het werd tijd voor oplossingen, nieuwe perspectieven, en voor goed nieuws.

Dat goede nieuws was er ook, vaak in de vorm van mensen, boeren en burgers. De veronderstelde kloof tussen stad en platteland is niet zo eenduidig. Overal trof ik boeren die het lukte om met de natuur te boeren, en niet tegen de natuur. De biologische bollenkweker in Noord-Holland, waar het gonsde van het leven: vlinders, hommels, bijen, vogels. Een gangbare veehouder die wel gewoon volop weidevogels op zijn land had, omdat hij dat echt wilde. Boeren in de Friese Wouden, die de houtwallen en elzensingels wel intact lieten. Groentetelers en akkerbouwers die inzetten op samenwerking tussen natuur en landbouw. Dus: vruchtwisseling, afwisseling, gewassen om stikstof te binden. Bloemenstroken lokten insecten, die plagen bestreden en op hun beurt vogels lokten. Het resultaat: vitalere gewassen, minder plagen, een betere bodem. En na verloop van tijd: een stijgende opbrengst.

Zo liep ik toch ook van het ene lichtpunt naar het andere.

Als je er iets anders naar keek, zag je overal mooie ontwikkelingen. In het beekdal van de Ruiten Aa zag ik vriendelijk landschap ontstaan voor mensen, dieren en planten. Natuurgebied met eromheen een buffer van kleinschalige landbouw. Beek, bosrand, houtwallen, lichte glooiing, bloemrijke hooilanden, kleine akkers, vogels, hazen, reeën, lakenvelders. De afgelegen streek profileert zich met streekproducten, cultuurhistorie en gastvrijheid. Datzelfde zag in Noorbeek, in Zuid-Limburg. Natuur en landbouw die naadloos samengaan. Heggen, hagen, hoogstamfruitbomen, steilranden, meidoorns, sleedoorns, hazelaars, essen, kers. Voedsel en dekking genoeg voor vossen, dassen, reeën, marters, grauwe klauwieren. En de geelgorzen zongen. Langs de Dommel zag ik een glimp van hoe mooi Brabant zou kunnen zijn, en ooit was; ook daar projecten met natuur- en bodemvriendelijke landbouw. Wat al deze gebieden gemeen hebben, is dat ze rekening houden met de logica en de geschiedenis van het landschap; het verleden werd niet weggevaagd, er werd op voortgeborduurd.

Podcast

Wat is er nou leuker dan wandelen voor de kost? Of is Caspar nu helemaal klaar met dat gewandel? Je hoort het hieronder in de podcast het Volkskrantgeluid.

Vanwege de aard van het wandelproject ging het vaak over het landschap. Veel tijd om stil te staan bij ogentroost, wolfsmelk en zilverschoon was er niet, er moest toch worden doorgelopen. Het is al vaker gezegd: er zou meer regie moeten zijn. Waar moeten die windmolens en zonnepanelen dan precies komen? Is het verstandig dat er lelieteelt is rondom kwetsbare natuurgebieden? Wat willen we waar in Nederland? Maar de landelijke overheid heeft zich juist teruggetrokken. Dus geven Brabantse gemeenten nog altijd vergunningen af voor nieuwe megastallen voor varkens, terwijl niemand die eigenlijk wil. En wordt het platteland meer en meer ontsierd door zonneparken in weilanden, terwijl de daken van de loodsen op bedrijventerreinen, waar de zonnepanelen eigenlijk zouden moeten komen, leeg blijven.

Het bos weer uit, via Plantage Willem III, ‘tussen Rug en Rijn’, zicht op oude tabaksschuren, halfopen landschap, schraalgraslanden, heide op een glooiende helling. Even later een knalrode avondzon boven de Amerongse Bovenpolder. Via een smal strookje bos evenwijdig met de provinciale weg naar Amerongen. Goed, de avondspits rijdt luidruchtig mee, maar het zicht op de polder en op Amerongen is, met hulp van die avondzon, overweldigend. In het halfdonker zie ik nog net twee reeën. ’s Avonds hoor ik in mijn hotelkamer hoe ook de kolganzen hun slaapplaats opzoeken. En de volgende ochtend vroeg loop ik de polder in, met volop ganzen, terug voor de overwintering.

Nog meer goed nieuws: de uiterwaardennatuur, niet alleen hier, maar overal langs de Nederlandse rivieren. Keurig binnen de lijntjes, maar toch: nieuwe natuur die wel doorging en die wel breed gedragen wordt, dynamische natuur, door de periodieke overstromingen. Een verbazingwekkend succes, dat alleen mogelijk was omdat er een ander, doorslaggevend belang was: veiligheid. Hoe dan ook: nog een mooi voorbeeld van meebewegen met de natuur. Dat klinkt soft, maar het kan niet hard genoeg gezegd worden. Dat de Haringvlietsluizen eindelijk op een kier staan, nog een voorbeeld, is goed nieuws voor trekvissen.

De afstand

Rond de 1600 kilometer liep ik op mijn tocht. Dat lijkt best veel, de afstand van Amsterdam naar Barcelona. Maar omgerekend kom je – alle weekdagen meegerekend – uit op een gemiddelde van 3 kilometer per dag. In de praktijk liep ik ongeveer 2,5 dag per week, op andere dagen schreef ik. De langste wandelingen lagen rond de 35 kilometer. Gemiddeld liep ik ongeveer 8 kilometer per loopdag.

6. De logica wint niet altijd

Willen we als klein land de wereld voorzien van bulkproducten uit de vee-industrie? Dan moeten we vooral zo doorgaan.

Ik loop een tijdje door een Oudhollands schilderij, langs een paar koeien, spreeuwen, kramsvogels, koperwieken. Dan de Lekdijk oversteken, en kriskras door een landgoederenlandschap. Bij Darthuizen een waarschuwingsbordje met de tekst: laagvliegende kippen. Op het zand en het gras bij de boerderij lopen duizenden kippen buiten. Het is eigenlijk bijzonder dat ik het zo bijzonder vind, want dit is zoals het hoort, kippen die buiten kunnen lopen, laag kunnen vliegen en zandbaden kunnen nemen. Ik denk terug aan Brabant, de provincie met de hoogste veedichtheid van Nederland: 36 miljoen dieren. 2,5 miljoen inwoners, 6 miljoen varkens. Ik zag en rook de stallen, of beter: de loodsen, maar dieren zag ik nauwelijks. Ik vrees dat het ook confronterend zou zijn als alle dieren op een dag opeens buiten zouden lopen. Ondanks de groeiende protesten daalt het aantal dieren niet. De mestberg evenmin.

Welke landbouw willen we zelf eigenlijk? Het antwoord hangt af van wat je belangrijk vindt. Stel, je wilt een mooi landschap, een leefbaar platteland, minder milieuproblemen, meer dierenwelzijn, meer biodiversiteit en ook goed en voldoende voedsel. Dan moet het minder. Minder intensief, en met veel minder dieren. Ook dat is al de nodige keren geadviseerd. Dat betekent wel dat boerenland vooral boerenland moet blijven. Met zo veel mogelijk grondgebonden, extensieve, natuurvriendelijke landbouw. Met lokale en regionale kringlopen, en een betere prijs voor de boeren. Het betekent in de praktijk ook: stoppen met het gesubsidieerd produceren van bulkproducten voor de wereldmarkt, wat per saldo bijna net zo veel kost als het oplevert. Veel minder exportlandbouw, minder slepen met voedsel en veevoer.

Maar goed, je kunt ook denken dat het van groot belang is dat het kleine, dichtbevolkte Nederland de wereld van lelies en bulkproducten uit de vee-industrie voorziet. Dan moet je vooral zo doorgaan.

Dat laatste is vooralsnog de praktijk. ‘Minder’ staat helaas niet op het menu, ook door dit kabinet is de inkrimping van de veestapel tot taboe verklaard. De logica wint niet altijd. Logisch zou bijvoorbeeld zijn om het waterpeil in de veenweidegebieden op te zetten tot op een natuurlijk niveau. Dat zou betekenen: minder kosten voor de waterschappen, geen verzakkende huizen en wegen, minder CO2-uitstoot, nattere weilanden waarop in veel gevallen nog extensief geboerd kan worden, een mooier landschap met volop grutto’s en kieviten. In jargon heet dat: een win-win-win-win-winsituatie. Maar dat wil nog niet zeggen dat het gebeurt.

Nu ja, de kippen voorbij. Meningen in hoofdletters, daar zijn er al genoeg van. Verderop de Gooyerdijk, met rechts opeens weilanden met brede bloemenranden, deels nog in bloei. En houtwallen ernaast. Zo simpel is het: tientallen, honderden vinken, kepen en putters vliegen op en neer. Twee reeën steken het weiland over, op de achtergrond de Amerongse Berg. Dit is toch niet mis.

7. De groei

De druk op het landschap neemt toe. Dat er in zo’n dichtbevolkt land nog genoeg snippertjes wandelgebied over zijn, is een hele prestatie.

Ik loop door en ik loop door, de Utrechtse heuvelrug over, door de bossen tot Maarn. En later vanaf landgoed Groeneveld tot voorbij Hilversum, over de heide, over natuurbrug Zanderij Crailoo, de langste natuurbrug ter wereld. Nergens is het helemaal stil. Overal verkeer, A27, A28, A12, A1, provinciale wegen. Almaar drukker en drukker wordt het, het gaat van twee- naar drie-, naar vier- of vijfbaans. Dat is natuurlijk de kern van het verhaal: de druk op het landschap wordt almaar groter. Aan de andere kant van de dijk van de door mij zo bejubelde uiterwaarden bij Nijmegen en Bemmel stond zowat een complete, aan elkaar gegroeide, nieuwe stad. Het is meer, in plaats van minder. Meer mensen, meer vliegtuigen, meer auto’s, meer huizen, meer dozenbouw op meer bedrijventerreinen, meer windmolens, meer productie, meer consumptie, meer recreatie, meer schaalvergroting. En tegelijkertijd ontvolkt het platteland en blijven dorpsgemeenschappen niet of ternauwernood overeind.

Ik moet denken aan wat Hugh Jansman zei: bekijk de populatieontwikkeling van mensen en je ziet de ultieme ecologische plaagcurve. Je kunt het ook relativeren: soorten komen op en sterven uit, of verdwijnen weer naar de marge. Ook de mens. De natuur blijft gewoon bestaan, al is het in een andere vorm. Zo gaat dat. Maar ja, toen ik onlangs in gezinsverband half grappend zei dat Amsterdam over vijftig jaar onder water staat, begon mijn jonge dochter onbedaarlijk te huilen.

Bij het Naardermeer, waar de natuurbescherming in Nederland begon, begrijp ik waarom de bouwers van Nederland altijd vonden dat dit natuurgebied maar in de weg ligt. Ik kom er vaak, in het Naardermeer, omdat een vriend van me er op wonderbaarlijke wijze is komen te wonen. Het water is er schoon, maar verder is het toch een eilandje waar alle infrastructuur – wegen, spoorlijnen – zuchtend en steunend omheen is gelegd. De brug over, over de A1, vijfbaans, zicht op de nieuwe spoorbrug, eigenlijk is het alleen stil in het Naardermeer als er file staat. Via Muiderberg en Muiden, langs het IJmeer naar Amsterdam, met uitzicht, links, op het wegenstelsel.

Je kunt het ook positief zien: dat er in zo’n dichtbevolkt land nog groene lintjes zijn bewaard voor wandelaars en fietsers, dat is een prestatie. Ik hoor het vaak: Nederland is nog best mooi. En inderdaad, gezien vanuit het perspectief van de wandelaar is dat vaak zo. Het deltalandschap, de rivieren die weer breder mogen zijn, de duinen, de kust, de Waddenzee. En dan de hogere gronden, de heuvels, de veengebieden, de beekdalen. Er is van alles wat. En er is van alles op en doorheen gelegd. De natuurgebieden zijn snippers, museumstukjes, bewaard gebleven omdat in Nederland de natuurbescherming vroeg opkwam. De snippers hebben het behapbare volume voor de wandelaar, die in een halve dag van terras naar terras kan lopen. Stap in de auto en je ziet dat het niet meer dan gespaarde postzegels zijn in een productielandschap.

De algemene ontwikkeling

Er was nog dat andere, meer particuliere doel: mijn soortenkennis opvijzelen. Dat betekende in de praktijk: veel gebogen staan over plantjes en paddestoelen, vlinders achtervolgen, foto’s nemen, turen naar vogels, reduceren, deduceren. Ook met het doel om de juiste taal te vinden bij de juiste soort. Ik ben geneigd te zeggen dat ik voor pakweg duinroos, hondsroos, dotterbloem, klein hoefblad, akkerdistel en grote ratelaar mijn hand niet meer omdraai, maar ik vrees dat voor de meeste plantensoorten geldt dat ik ze komend jaar weer opnieuw moet ontdekken. Het gaat langzaam, het zal de leeftijd zijn. In dit tempo zal ik zo rond mijn pensioen – nog ver weg – tegen de helft van de rond de 1500 wilde plantensoorten herkennen. Los van de moeizaamheid is het simpelweg leuk, een beweeglijke manier om plaatjes met bijbehorende naam te verzamelen.

Ik leerde het nodige bij over vlinders en paddestoelen, en over bomen, niet al te veel over libellen en andere insecten, hommels uitgezonderd. Intussen waren er de hoogtepuntjes, mijn eerste zelf ontdekte appelvinken, kuifmezen, paapjes en zwarte spechten bijvoorbeeld, en nog zo wat soorten. Het is niets in leven van geoefende vogelaars, maar voor mij betekent het heel wat. Ik keek ook een velduil en een kerkuil in de ogen – dat vergeet je niet snel.

8. Het einde

Bijna thuis wordt Caspar onthaald met champagne en confetti, ingrediënten voor een optimistisch einde.

Ik loop tot IJburg, toevalligerwijs tot aan de Nesciobrug. Nescio, die vaak zijn natuurwandelingen maakte boven Amsterdam, zou raar opkijken van de veranderingen hier. Ik betrap mezelf erop dat ik optimistisch wil eindigen. Vorige week nog verscheen een enthousiasmerend advies van het College van Rijksadviseurs, ‘Panorama Nederland’, met mooie vergezichten voor de inrichting van het land. Ik herinner me eerdere mooie vergezichten, waarna het vliegwiel gewoon bleef draaien zoals het draaide. Misschien gaat het nu anders.

In het Amsterdamse Beatrixpark, vlak bij mijn huis, een fotosessie. De fotograaf heeft taart en champagne meegenomen, ze is het ontvangstcomité. En ze heeft confettiballonnen en een confettikanon van de Hema bij zich. Als de foto’s zijn genomen, ligt overal plastic confetti. We gaan aan de slag met stoffer en blik. We ruimen onze rotzooi op.

Hieronder één van Caspars laatste etappes.

Tekst: Caspar Janssen
Fotografie: Pauline Niks, Renate Beense, Caspar Janssen
Samenstelling / kaart: Thomas van der Kolk
Vormgeving: Wendy van der Wauw, Matteo Bal

Een selectie uit de 300 afleveringen van Caspar loopt zal worden opgenomen in het boek van Caspar Janssen, dat najaar 2019 verschijnt bij uitgeverij Atlas Contact.